Bernd was een Duitser die we ontmoetten op Malapascua, een bounty-eiland in de Filipijnen. Van dat soort eilanden zij er nogal veel. Het is werkelijk onmogelijk veel zinnigs te zeggen over een eilandenrijk; 7.000 zijn het er geloof ik en allemaal zo verschrikkelijk anders. Tot mijn spijt belandden we nooit op Palawan, het eiland waar de geweldigste dieren van de Filipijnen wonen. Over een ding waren we het na een eiland of 10 wel eens, de Filipijnse keuken is niet per se een van de betere. Dat is vreemd, want alle andere Aziatische keukens zijn nogal spectaculair. De Filipijnen wijken dan ook af: gekoloniseerd door Spanje, en vervolgens lang onder Amerikaanse invloed. Misschien meer Micronesië dan Azië.
Bernd vormde in zijn eentje met twee tafels een culinair atol. Op het kleine koraaleilandje, waar alle activiteit zich op het strand afspeelde – hutjes voor toeristen – bevond zich een halve kilometer landinwaarts (verder lopen zou je weer aan een strand brengen), het huis van Bernd, twee tafels op de veranda. Hij moet daar – als veel Duitsers – aan een vrouw zijn blijven hangen, maar haar zagen we nooit. Hij kookte werkelijk onweerstaanbaar goed. We leefden van een beperkt budget, dus we aten overdag sinaasappels en mango’s en crackertjes om ’s avonds het diner bij Bernd te kunnen betalen. Voor vier mensen kookte hij dan, twee tafels voor twee personen, geen tweede shift, dat was alles.
Na alle kip adobe –een onbegrijpelijke specialiteit van het land – wisten we niet wat ons overkwam, en vooral begrepen we niet waar hij het allemaal vandaan haalde. Vermoedelijk kookte hij zoals zoveel eilanders uit een gigantische vrieskist die hij eens per jaar in Hamburg ging aanvullen. Maar de vis!
In 1983 las ik in F. Sionil José, Mis in Manilla, een uitgave in de Novib-bibliotheek waarop wij als echte ouderwetse vrijzinnig gereformeerde voorstanders van ontwikkelingshulp in die dagen geloof ik een abonnement hadden, voor het eerst over de Filipijnen. Ik vond het indrukwekkend, spannend, licht beangstigend. Toen ik later vanuit het beschaafde Hong Kong naar Manilla vloog was ik voor het eerst in mijn leven bang voor een land waarvan ik vrijwel niets wist. Het was onrustig en er waren net een paar Duitsters vermoord, dat scheelt natuurlijk.
Reizen over de Filipijnen was allereerst een reis in de tijd, ik ben een aantal maanden in het Amerika van de jaren vijftig geweest, fastfood restaurants waar in lichtblauw geklede meisjes op rollerskates bedienden, de jukebox in de hoek schalt rock ’n roll. In de kleurige jeepnies klatert dezelfde muziek je toe. In het noorden, op Luzon liep ik door een dorp dat uit voornamelijk houten huizen met veranda’s onder pijnbomen bestond waar de kleurige bordjes stonden in de versgemaaide gazons: ‘Sagada, Winner of the Clean and Green Contest.’
De tyfoon woei over Malapascua heen voordat hij aan land ging in Leyte. ‘Just because you have so much to give does not mean that it’ll all be accepted. There’s more to giving than just giving’ schreef Sionil José.