Volstrekt anders

Il trionfo della morte, muurschildering, ca. 1448, Palazzo Abatellis, Palermo

Ik schrok in de trein wakker met de tekst: ‘Leven; een cursus sterven voor beginners.’ Links van me zaten twee mooie zeer oude  donkere dametjes van fijn craquelé over koken te praten. Niet slecht, die tekst, om mee wakker te worden. Al haalt ‘ ie het niet bij de tekst waarmee mijn zus eens wakkerschrok: ‘Geld is geen adel en geen wijsheid maar dichtgegroeide grijsheid.’ Veertien jaar was ze. Ik doe er nog steeds mijn best voor om de ware inhoud van die prachtige zin te achterhalen. (Net als de voor mij onbegrijpeljke zin die kunstenaar Joseph Kosuth in het Amsterdamse binnengasthuis heeft aangebracht waarover volgende keer meer.)

Waarom ik met de zin ‘Leven; een cursus sterven voor beginners’ wakkerschrok, was omdat ik nadacht over de beste sterfscnes in de literatuur. Onmiddellijk schoot mij Zeno te binnen, uit Het hermetisch zwart van Marguerite Yourcenar, die sterft bijzonder indrukwekkend. Een levenseinde in De tijgekat van Tomasi di Lampedusa vond ik merkwaardig mooi, in Dino Buzatti De woestijn van de tartaren eveneens. Iemand meer suggesties?

Denken over een  goed levenseinde en wat daarna moet gebeuren  is niet zoetsappig, dus hoeft niet, hoe mooi ook te leiden tot ‘iets liefs’, als in J.H. Leopolds gedicht:

O, als ik dood zal, dood zal zijn

kom dan en fluister, fluister iets liefs,

mijn bleke ogen zal ik opslaan

en ik zal niet verwonderd zijn.

 

En ik zal niet verwonderd zijn;

in deze liefde zal de dood

alleen een slapen, slapen gerust

een wachten op u, een wachten zijn.

 

Maar denken over je eigen dood moet wel regelmatig gebeuren, lijkt me. Ik was zo teleurgesteld in zomergast Johan Simons, van wie ik mooie dingen zag, maar die dan nauwelijks over zijn dood blijkt te kunnen nadenken, zo akelig vindt hij dat. Waarom stelt me dat teleur? Omdat goede kunst zonder doodsbesef iets vlaks krijgt. Hoe zou het zijn, de dood? Luigi Pirandello laat een lokaal politicus rustigaan op zijn sterfbed precies bedenken wat er allemaal gaat gebeuren, stap voor stap. In ‘De illustere overledene’ uit de bundel De kruik, van de weergaloos prachtige uitgeverij Coppens & Frenks (vert. Marije de Jager) zit Constanzo Ramberti zijn dood af te wachten. Berichten in de krant voorziet hij, wagens met paarden ervoor, locale bestuurders die uit dankbaarheid komen afreizen, bloemenhulde, verdriet, een straat die naar hem genoemd wordt.

Veel van dit alles zal precies zo plaatsvinden, het mooie van de tekst van Pirandello is de zekerheid van de stervende dat dit gaat plaatsvinden en het feit dat de hoofdfiguur  geen blaaskaak is, maar dat hij hier toch wel min of meer recht op heeft. En dan zit net als in het leven zelf, in deze tekst de angel  in de staart: een treinbeambte koppelt de verkeerde wagon aan, zodat het lichaam van een  jonge onbeduidende seminarist al deze eerbewijzen gaat ontvangen, en de illustere dode zelf met de foute trein naar het noorden reist: ‘Hij kwam ‘s nachts op het staion van Valdana aan. Daar wachtten alleen de burgemeester en vier vertrouwde doodgravers op hem, en heel stilletjes, als dieven die een lading smokkelwaar aan het oog van de douaniers onttrekken, brachten ze hem over ternauwernood met een lantaarntje verlichte landweggetjes naar het kerkhof, waar ze hem met een diepe zucht van opluchting begroeven.’

Het doet denken aan het verhaal van de twee vrome monikken die een leven lang fantaseerden over hoe het zou zijn in het hiernamaals. Na verscheiden van de ene, smeekte deze de mogelijkheid af de ander in een droom te melden hoe het er is. Twee woorden kreeg de achterblijver: ‘totaliter aliter.’ Volstekt anders. Toen werd hij wakker.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.