Er is een foto van mijn allereerste keer De donkere kamer van Damokles. Ik ben een jaar of elf en lig op bed. De witte lakens verraden dat mijn eerste keer in een hotelkamer plaatsvindt, een sober Priestersverblijf in hartje Rome. Mijn moeder, classicus, leidt ons door de stad. Het is lente – zomer voor ons – en op de bollende rand van de fonteinen op Piazza Navona zitten toeristen met ijsjes in de hand.
Maar ik was net begonnen in mijn allereerste Hermans en was liever samen alleen met Osewoudt en Dorbeck.
Ik deelde de hotelkamer met mijn beide zussen, een van hen moet de foto hebben gemaakt. Ze vonden mij belachelijk saai en bovenal verwend: ben je voor het eerst in Rome, blijf je binnen op bed. Het verhaal dat ik las speelde zich nota bene grotendeels af in Leiden, de stad waar wij zijn opgegroeid. Nu schaam ik mij daar ook wel voor, die middagen dat ik mokkend meeging naar musea omdat ik liever alleen zat met een boek, maar toen voelde ik mij heel verheven: ik las niet alleen mijn eerste Hermans, het was vooral mijn eerste volwassen oorlogsboek. Na Oorlogswinter en Oorlog zonder vrienden ging het hier duidelijk om echte dingen.
Toch waren de twee dingen die mij in De donkere kamer van Damokles het meest aangrepen heel marginaal: Osewoudt die zijn haar zwart laat verven bij de kapster op de Leidse Breestraat en Osewoudt die over de Zoeterwoudesesingel loopt, langs het Plantsoen en zo de Fruinlaan passeert, op weg naar zijn donkere kamer op nummer 74.
Het waren deze passages die mij uit de Romeinse zon hielden, achteraf bezien alleen om de banale reden dat ik in die tijd bijna wekelijks mijn haar kleurde (op de foto: donkerrood). Bij het lezen van de kapper-scène voelde ik mijn hoofdhuid branden en prikte de scherpe peroxide in mijn neus (in werkelijkheid is het bij Osewoudt in een paar zinnen gebeurd, zonder pijnen of geuren).De straat die Hermans terloops noemde, de Fruinlaan, is de straat waar het Stedelijk Gymnasium staat, waar wij, tegenover mijn moeders werk, woonden. Alleen al het idee dat Osewoudt daar had rond gelopen..
Terwijl ik op verheven toon tegen mijn zussen zei dat ik me ten minste bezighield met ‘echte zaken, namelijk de oorlog enzo’, werd mijn affiniteit met Osewoudt dus vooral opgeroepen door herkenbare kleinigheden; geen ‘echte zaken’, maar dingen die ik zelf had meegemaakt.
Vanwaar deze bekentenis (die, ja, als een bekentenis voelt, want op de universiteit leerde ik algauw dat ‘het persoonlijke’ iets minderwaardigs was)? Ik volg het voorbeeld van romancière Vonne van der Meer (Eilandgasten, De vrouw met de sleutel en ‘koningin van het happy end’) die afgelopen woensdag ook een bekentenis deed. In een door SLAA georganiseerde avond over De toekomst van de roman gaf ze te kennen dat ze het geloof in de literatuur mist. God, zei ze, was verdwenen. Hedendaagse literatuur lijdt volgens Van der Meer aan de ‘terreur van echt gebeurd’: het mystieke krijgt nauwelijks poëtische ruimte.
Toch maakte ik pas een aantekening toen ze over haar eerste ‘echte’ roman begon: op 11-jarige leeftijd las ze De donkere kamer van Damokles en was diep onder de indruk. Hoewel haar ideeën tot dusver theoretische interesse wekte, werd Van der Meer voor mij plots Vonne.
Ik ervoer intimiteit. Precies de kwaliteit van literatuur die in de vorige aflevering (de eerste van een drieluik) van De toekomst van de roman door Oek de Jong zo werd geprezen. Of zoals de Nigeriaans-Newyorkse schrijver Teju Cole het zo prachtig verwoordde in een interview met NRC:
„Als ik het leven van de Zweedse dichter en Nobelprijswinnaar Tomas Tranströmer vergelijk met het mijne, dan zijn er eigenlijk geen overeenkomsten. Maar als ik zijn poëzie lees, raakt hij me in mijn ziel. Is dat omdat hij toegankelijk is? Nee. Dat is omdat hij erin geslaagd is om iets te raken dat buiten hemzelf ligt. En een deel van míj dat buiten mezelf ligt, kan daarmee in contact komen.”
De verbondenheid die ik voel blijkt dus vooral een vorm van misbruik – toen met Hermans, nu met Van der Meer: we nemen alleen wat ons interesseert en goed doet. Kijk ik in mijn kladblokje onder Toekomst v roman, Vonne van der Meer 03-01-2013 dan staan er alleen: Las Donkere kamer op 11-jarige leeftijd, net als ik!!, precies zo!.
Beschamend, die dubbele uitroeptekens achter ‘ik’.
Gelukkig bleek Van der Meer ook schuldig. Ze had Milan Kundera geciteerd om haar argumenten te bekrachtigen, maar gaf aan het einde van haar lezing toe – ja, bekende – dat ze het atheïstische deel van zijn citaat had weggelaten: ‘Omdat het niet in mijn straatje te pas kwam.’ Ook haar literaire trouw is subjectief selectief. Smiechten zijn wij, lezers en schrijvers. Maar gelukkig, zolang ‘het persoonlijke’ in ons leven aanwezig is, zijn we graag met ‘echte zaken’ bezig en zit het met de toekomst van de roman dus ook wel snor.
(alle negatieve geluiden over de toekomst van de roman zijn in mijn verslag van de avond wegens persoonlijke voorkeur weggelaten – koningin van het Happy End.)