Een kleine vijftig studenten. Vorige week was winterschoolweek bij de vakgroep Afrikaans en Nederlands van Stellenbosch, elke dag van negen uur tot half zes. Marleen Coutuer zorgde voor het taalkundige gedeelte, ik voor het letterkundige en geschiedkundige/maatschappelijke deel. Bijna allemaal jonge vrouwen van begin twintig. Van universiteiten uit Johannesburg, Potchefstroom, Pretoria, Durban, Windhoek (Namibië).
Het is goed je nu en dan eens intensief met je geboorteland bezig te houden, zeker voor zo’n vreemd gezelschap. Zoals je je woonplaats anders bekijkt als je er met een buitenlandse bezoeker doorheen loopt, de plek frist er wat van op. De afsluitdijk, de watersnoodramp, provo, de treinkapingen, Pim Fortuyn, alles kwam in vogelvlucht voorbij. Veel beeldmateriaal, over Indonesië, de Antillen, veel beeldmateriaal van de schrijvers en dichters die ik behandelde. Reve in de kerk, Frank Martinus Arion op Curaçao, Hermans op bezoek in Zuid-Afrika. Harry Mulisch tijdens zijn laatste optreden bij De Wereld Draait Door.
Matthijs van Nieuwkerk. Op zo’n afstand valt zijn vakmanschap des te meer op, en ook die niet te volgen snelheid, iedereen begon bijna direct te steigeren – ‘Wát sê die man alles?’ ‘Sjoe, maar hy praat vinnig [snel]!’ Ik liet hem voorbij komen tijdens een sessie over de media, en vergeleek hem maar met Oprah Winfrey. Klopt niet helemáál, hij geeft geen auto’s weg, natuurlijk, dat niet.
Die andere ogen, dat is toch wel interessant. In de documentaireserie Het Verleden van Nederland is een fragment te zien waar toch wel behoorlijk jonge kinderen, ergens eind jaren zestig, gevraagd wordt hoe dat nou allemaal zit met het geslachtsverkeer, hoe het werkt, hoe alles heet. Mijn studenten, voornamelijk jonge dames dus, vonden het toch een beetje vreemd, ongemakkelijk ook. Nu is de gemiddelde student hier een stuk conservatiever en godsvruchtiger dan in Nederland, maar ik voelde dat ongemak ook. Ik denk ook niet dat het er in het Nederland van vandaag zó openhartig aan toe gaat. Maar ik kan het mis hebben.
Het fragment met Reve was dan weer een succes, had ik niet verwacht. De hele scène is zo vreemd voor de gemiddelde Zuid-Afrikaan.
‘Ik heb desgevraagd gewenst te kennen gegeven: zoek als het kan een schouwburg, een theater. Toen heb ik gezegd: het is misschien niet zo’n gek idee om te zoeken naar een theater dat een theater is, een schouwburg én een circus, dat de Divina Comedia is, dat de eeuwige schouwburg, de eeuwige komedie is: een Rooms-katholieke kerk.’
Of: ‘De vraag is dus: je kan je eigen ophangen, je kan je eigen niet ophangen. En ik heb het besluit genomen om me eigen niet op te hangen, ik moet nog wat werken, ik moet nog wat voort naar mijn eigen idee.’
Zo maakt men ze niet meer. Toen ik vertelde van Reve en de ezel, waren een paar studenten even uit het veld geslagen.
Het filmpje waarin Hafid Bouazza wordt geïnterviewd vond iedereen razend interessant en heel grappig, het hyperbolische karakter van Moussi el Kandoussi kon men wel degelijk plaatsen. Al lijkt het moslimdebat in Nederland en Europa hier, waar christenen en moslims relatief probleemloos met elkaar leven, wat buitenaards.
Tegen het eind van de week werd het steeds meer beeld en steeds minder tekst, m’n stem begon het van de vermoeidheid en verkoudheid te begeven. De animatie van ‘Vos’ van Ramsey Nasr, Bert en Ernie bij Mark Boogs Poetry in Motion, een handgeschreven gedicht bij Tonnus Oosterhoff, het reclamefilmpje van de PVV, opnames van het Boekenbal, Franca Treur bij EO-Netwerk – er was genoeg te zien.
Ik las Faverey’s ‘Man & dolphin / Mens & dolfijn’ – rustig, in z’n geheel, het gedicht was een hit. En er werd spontaan geklapt na de voordrachten van Mustafa Stitou (op cd) en Lucebert, vooral ‘visser van ma yuan’ kreeg veel bijval.
Een inspirerend weekje al met al, zo’n kleine vijftig Zuid-Afrikaanse geïnteresseerde studenten zijn een week lang volgepropt met Nederland en Nederlands. Wel behoorlijk vermoeiend: weinig slaap, negentig minuten les per sessie.
De zaterdagochtend, met de afsluiting van Frits van Oostrom, heb ik niet meer bijgewoond. En ik was er ook niet helemaal bij toen ik zaterdagmiddag weer uitstapte in Kaapstad. Ik had de krant bij me en twee recente Nederlandse dichtbundels, die ik als voorbeeld heb gebruikt van zeer recente, steengoede poëzie. Wat ik mijzelf graag voorhoud van Lieke Marsman en Melktanden van Martijn den Ouden liggen hopelijk al niet meer in de trein, maar worden nu ergens in Kaapstad gespeld, ontcijferd en vertaald. Naar het Afrikaans, het Engels, het Xhosa. Hopelijk valt men dan ook van verbazing achterover.
Mooi hoor, heb ik weer.
een handvol herten
drijft af
in de snelle, lichtende rivier
naar groen gors ruikt de adem
die angstig uit hun muilen slaat
ik heb nooit een hert geslagen
ik wandel ook nooit door het bos
omdat de roze tong
van de vruchtbare nacht
likt
aan het natgeregend beton in de stad
wandel ik nu door het bos
keil
uit stomme verveling
wat in mijn zakken zit
in de lichtende rivier
waarin zo-even
een handvol herten dreef
(Martijn den Ouden, Melktanden, 2010)