Sommige beginnende schrijvers weten de dialogen in hun proza als het ware uit hun mouw te schudden. Het merendeel zit aanvankelijk echter met de handen in het haar als het erom gaat gesprekken van hun personages (waarin iets op het spel staat) natuurgetrouw en overtuigend weer te geven. De paradox van de dialoog bestaat eruit dat deze pas naturel overkomt nadat de tekst op ingrijpende, doelmatige wijze is gestileerd. En voordat het zover is…
Het goede nieuws voor alle ploeteraars luidt dat je met studie en oefening een behoorlijke progressie in dit specifieke metier kunt maken. Je kunt allereerst wat veldwerk doen: interessante tweegesprekken in een kantine of treincoupé afluisteren. Je kunt ze zelfs opnemen, als je zo’n moderne mobiele telefoon bezit. Zou je zo’n gesprek uitschrijven dan ontdek je de fricties en dynamiek erin. Maar ook zie je formuleringen zonder kop of staart, het aaneenrijgen van zinsgedrochten en bovenal: de overtolligheid van woorden. Het is een goede oefening om in de gespreksopname zodanig te schrappen dat alle ruis verdwijnt en de essentie van het gesprokene komt bloot te liggen. Zoals proza een intense uitbeelding van een denkbeeldige werkelijkheid is, zo is de dialoog dat van een gesprek.
Een ander studieveld ligt in het proza zelf. Aandachtig lezen in het werk van Ernest Hemingway, J.D. Salinger, Raymond Carver, Cormac McCarthy, Alberto Moravia, Natalia Ginzburg, Sandro Veronesi en vele anderen. Pregnante stukken dialoog nog weer eens teruglezen – en deze keer ‘met schrijversoog’, om te doorgronden wat er in zulke passages nu precies gebeurt. Hetzelfde kun je doen met dramateksten. Van de meest relevante dramateksten kun je misschien een uitvoering bekijken.
Een tijdje geleden verscheen een boek met de titel Dialogen schrijven; laat je personages spreken, samengesteld door Don Duyns (uitgeverij Augustus). Gevestigde schrijvers geven in korte artikelen een aantal wenken aan novieten in het vak. Aardig is dat de eigenschappen van de dialoog in de verschillende genres (toneel, proza, scenario en zelfs essay) worden onderzocht. Zulke beschouwingen reiken een student begrippen en ideeën aan waarmee hij het geploeter aan zijn eigen tekst in wording misschien iets kan verlichten.
Er zijn drie hoofdstukken in het boek die zich vooral op de dialoog in proza richten. Ter illustratie van een waarneming of stelling worden nu en dan korte fragmenten van meestal Nederlandse schrijvers aangehaald. Merkwaardig is dat Arnon Grunberg in alle drie korte beschouwingen ontbreekt. Hij is immers de schrijver in ons taalgebied met de meest virtuoze dialogen. Een fraai voorbeeld daarvan vind je in zijn tweede roman Figuranten. Als geheel vond ik dat boek niet meer dan aardig, maar er staat een passage in van een pagina of vijfentwintig (in mijn editie blz 125-151) met welhaast briljante dialogen. De ik-verteller en zijn vriend Broccoli zijn jong, beminnen hetzelfde meisje en willen iets in de kunstwereld ondernemen. Dat leidt tot hoofdstukken waarin de vergeefsheid van menselijke strevingen op onderhoudende wijze wordt uitgebeeld. De roman stijgt opmerkelijk in kwaliteit wanneer Broccoli’s vader, de oude Eckstein, het verhaal binnenloopt. De jongens gaan met de oude heer naar een restaurant aan zee. Daar ontstaan tragische en liederlijke taferelen wanneer Eckstein zich bedrinkt en de koesteringen zoekt van Sabine, een cafémadelief op jaren. Tijdens de terugtocht moet de oude heer ook nog eens bevredigd worden door een publieke vrouw die dat karweitje ergens langs de straat opknapt. Als het allemaal achter de rug is zien we hoe de zoon zijn oude heer weer in de kleren helpt. Al deze taferelen worden voornamelijk in prozadialogen opgeroepen. Grunberg gebruikt erg weinig woorden, maar weet toch telkens veel effect te sorteren. Zijn personages karakteriseren zichzelf door specifieke zinnetjes, dikwijls ontwrichtende oneliners die een situatie steeds doen kantelen. De personages houden koppig vast aan hun eigen gedachtelijnen, zodat iedereen langs elkaar heen praat en er absurdistische wendingen en ontsporingen in het gesprek ontstaan. Maar af en toe – door perfecte timing van de auteur – reageren ze wel op elkaar, en dan is het echt raak. Allerlei emoties worden daardoor voelbaar voor de lezer, of het nu gaat om tragische humor of om ontroering. In dit proza wordt nauwelijks iets verteld, maar des te meer vertoond.
Het is mooi om te zien hoe iedere schrijver de dialoog op eigen wijze in zijn werk vormgeeft. Neem Cormac Mccarthy’s romans waarin alle gesprekken van een uiterste soberheid zijn. De meeste zinnen in de directe rede zijn niet langer dan vijf woorden. Ze zijn niet eens gemarkeerd met leestekens. Hun zeggingskracht is er niet minder om.
Sandro Veronesi excelleert met een wezenlijk andere prozadialoog. In de roman In de ban van mijn vader geeft hij de gesprekken een extra laag doordat de nerveuze, overbewuste ik-verteller onder het spreken in gedachten commentaar geeft op hetgeen hij zelf zegt of van de ander te horen krijgt. Tussen die gedachten en de werkelijk uitgesproken zinnen bestaan curieuze verschillen waardoor het verhaal veel meer reliëf krijgt en de nerveuze stemmingen van de ik voelbaar worden…
Niet alle schrijvers zijn trouwens gecharmeerd van dit register. Thomas Mann was vooral een virtuoos verteller. Zijn beknopte dialogen doen steeds ietwat gekunsteld aan. Dijen de gesprekken uit in zijn verhalen, dan worden het vooral verkapte monologen waarin ideeën tot leven komen. Vladimir Nabokov moest er ook niet veel van hebben. Ooit merkte hij in een interview op: ‘Ik kijk altijd eerst even in een boek of er veel dialogen in staan. Als dat zo is, leg ik het weg en lees het niet.’
Ook hij was een schrijver die net als Mann aanschouwelijk kon vertellen en dit register niet echt nodig had. Maar andere schrijvers, in bescheidener staat van genade verkerend, weten dat ze met de studie van de dialoog een wereld kunnen winnen.