Een van de keren dat ik bij Geert van Oorschot op bezoek was en hij mij boven ontving en niet op de uitgeverij, spraken we onder meer over mijn recensie van een van zijn, niet lang daarvoor verschenen, boeken. Dat hadden we in mooie algemeenheden kunnen doen en daarna over kunnen gaan tot waar het eigenlijk over zou moeten gaan (dat ik essays voor Tirade moest schrijven), maar Van Oorschot haalde de recensie (die uitvoerig en lovend was) erbij. Hij had hem in zijn binnenzak, en haalde hem, meerdere keren gevouwen, uit zijn portefeuille. Alsof het iets voor in een portefeuille was, iets wat goed bewaard moest worden.
Er is natuurlijk veel te bedenken dat karakteristiek was voor Van Oorschot, maar hiermee toonde hij een kant die ik nog niet zo kende: hier openbaarde zich een onverwachte bescheidenheid in de man van de grote gebaren en de strenge oordelen. Er was van deze Van Oorschot al het een en ander te lezen in Brieven van een uitgever, het boek waarin een groot aantal auteurs en vrienden commentaar leveren bij twee aan hun gerichte brieven van hem. Maar hij komt als dagelijkse, fijnbesnaarde, attente en zorgzame vriend/uitgever nog vollediger tot zijn recht in de Briefwisseling 1951-1987 met Vasalis. Als uitgever hengelt hij vooral in het begin naar nieuwe gedichten, maar het is vrij snel duidelijk dat dit een vriendschap is die behoort tot de mutual admiration society.
Vasalis vond Van Oorschot een geweldige man, inclusief zijn ruwe kanten. Zij schroomt niet hem soms de les te lezen. Dat kon tussen hen. Zijn energie, zijn bravoure, zijn smaak, zijn formaat in alles, zijn grote en zijn kleine hart, zijn sentiment, zijn vasthoudendheid, het beviel haar allemaal. En wat ik maar zijn portefeuille-kant noem, het koesteren van iets: volledige verzamelde werken van de beste schrijvers uitgeven, maar in het opsteken van een Havana-sigaar de redding van een dag zien. Door een brief van Vasalis weer in alles gaan geloven. Verliefd worden op Linda van Dyck. Zin hebben in het schrijven van een brief.
Vasalis schreef even nuchtere als warme brieven aan Van Oorschot. Ook zij keek uit naar brieven van hem. Tussen de tijdschriften, reclames, buurtkrantjes, geboortekaartjes, overlijdensberichten hoopte ze ‘altijd op een echte brief, een vriendenbrief.’ Een ‘vriendenbrief’ wist Van Oorschot te schrijven en hij wist ook hoe hij ze moest ontvangen: ‘Ik was zielsgelukkig met je brief, want je trekt mij altijd weer wat omhoog en in mijn evenwicht. Blijf nog lang leven, want ik kan je vriendschap niet missen.’ Van Oorschot schrijft vaak over de tuin, de bomen, de bloemen en de vogels. Hij schrijft ook veel over zijn stemmingen, waarbij hij er voor waakt niet sentimenteel te worden, hoewel hij dat regelmatig wordt op de momenten dat mij dat heel verantwoord voorkomt.
Ik vraag me af of het wel voldoende is doorgedrongen hoe uniek de briefwisseling tussen Vasalis en Van Oorschot is. Dat er ooit zo iets persoonlijks van Vasalis tevoorschijn zou komen. Zij, die vanuit het hoge noorden een paar sublieme dichtbundels had laten neerdalen, maar van wie verder zelden of nooit iets werd vernomen, alleen soms een enkel nieuw gedicht. Hier verschijnt ze als een, energieke, vrolijke, soms melancholieke, drukke, meelevende, zich zorgenmakende vrouw, ‘je oude vriendin Kiekie’, door wie hij aan het slot van elke brief wordt omhelsd.
Onwillekeurig denk je bij Van Oorschot dat hij uitgeversbrieven zal schrijven, iets heel anders dus dan de vriendenbrieven. Maar nee, in de brieven aan Vasalis gaat het over de eenvoudigste dingen en de ingewikkeldste, om het persoonlijkste, om het uitgeven, om huiselijke beslommeringen, gezondheid, familieaangelegenheden, hoe oud te worden: alles loopt door elkaar. Het mooie is dat je de dichteres Vasalis in de brieven vermoedt, maar dat ze nergens echt opduikt. Ze moet zich in deze sympathieke vrouw bevinden die het wel heeft over het schrijven van gedichten. Maar de dichteres zelf krijgen we nauwelijks te zien. Die was voor haar gedichten.
Carel Peeters