Ik lees wat in een oude Tirade (nummer 311, 1987). Hoewel het omslag aangeeft dat het een nummer over de bioloog, essayist en dichter D. Hillenius (1927-1987) is, gaat meer dan de helft ervan over iemand anders. Dit nummer bevat namelijk een stuk van ruim zeventig pagina’s over de Amerikaanse letterkundige Clay Hunt (1915-1977), geschreven door de formidabele essayist en romancier Kees Verheul (1940).
‘Poetic Passion’, dat overigens integraal online staat, is chimeer van opzet: het is deels persoonlijke memoires, deels literair essay en deels een in memoriam. Verheul kreeg als zeventienjarige jongen met uitmuntende schoolresultaten de kans om negen maanden in de Verenigde Staten te studeren. Hij kwam terecht op een klein maar prestigieus college in Williamstown, Massachusetts. Daar schreef hij zich als verwoed lezer terstond in voor het vak ‘Modern English and American Poetry’, gegeven door Dr. Clay Hunt.
Het zou op meerdere vlakken een revelatie blijken. Hunt stond op de campus bekend als een genie, maar ook als een onaangepaste excentriekeling. Via enkele levendige herinneringen schetst Verheul een schitterend portret van deze eloquente, drankzuchtige estheet die vloekte als een bootwerker. Zijn jongensachtige speelsheid komt duidelijk naar voren in een van de leukste anekdotes: tijdens een cocktailfeestje ter gelegenheid van zijn eigen verjaardag liet Hunt een colonne ‘opwindbare speelgoedmuizen’ los op zijn gasten: ‘De dieren hadden er zo echt uitgezien en hun bewegingen waren zo flitsend geweest dat de dames gillend opzij waren gestoven.’
Maar bovenal was hij degene die Verheul wegwijs maakte in een nieuw literair domein, namelijk dat van de modernistische poëzie. Een paar jaar eerder had hij het oeuvre van Simon Vestdijk (1898-1971) ontdekt, wat resulteerde in een fascinatie die ‘door zijn duurzaamheid, kracht en exclusiviteit tenslotte als een soort neurose was gaan werken’. Zijn contact en ontmoetingen met deze schrijver heeft Verheul overigens geweldig beschreven in Een volmaakt overwoekerde tuin (1987). Hunt liet hem zien dat er ook nog een wereld buiten het universum van Vestdijk bestond, en leverde daarmee ook meteen een nieuw literair voorbeeld aan: T.S. Eliot (1888-1965).
Ook gaat Verheul uitgebreid in op het wetenschappelijk werk van Hunt. Aandachtig bespreekt hij diens twee boeken over Milton en Donne, zich niets aantrekkend van het feit dat zijn leermeester maar een relatief marginaal academicus was. Overigens blijkt het met die obscuriteit wel mee te vallen: in de tussentijd werd het werk van Hunt bijvoorbeeld meermaals aangehaald door de invloedrijke literatuurcriticus Harold Bloom (1930-2019).
Tot slot bevat het stuk een wat pijnlijke beschrijving van een laatste ontmoeting met Clay Hunt. Enkele maanden voor de dood van zijn oud-docent komt Verheul nog eens naar Williamstown, alwaar hij schrikt van de aftakeling en de wat armzalige leefomstandigheden van zijn mentor. Bijna vilein is de minutieuze registratie van de verstrooide man op leeftijd, dusdanig dat ik begon te vrezen voor een afrekening.
Maar ‘Poetic Passion’ bleek wel degelijk een ode te zijn. Verheul sluit af met een enerverende lofzang op het doceer- en verteltalent van Clay Hunt, dat Verheuls liefde voor literatuur op een cruciaal moment aanwakkerde. ‘Uit mijn kontakt met hem begrijp ik dat de ‘poëtische hartstocht’ – een hartstocht die nuchtere rationaliteit en humor allerminst uitsluit – er, net als de meeste hartstochten, om vraagt met anderen te worden gedeeld,’ schrijft Verheul, en hij heeft gelijk: zowel bij het schrijven als het doceren gaat het in de eerste plaats om het delen van een hoogstpersoonlijke liefde, het leggen van contact. Niet voor niets komt dat laatste woord zowel in dit essay als in het verdere oeuvre van de hartstochtelijke docent en verteller Kees Verheul veelvoudig voor.