Op de route naar Nadims school ligt een druk kruispunt. Sinds een paar weken worden de stoplichten er vervangen en staan er mannen die de verkeersstromen moeten regelen.
Ik weet niet van welk bedrijf die mannen zijn, maar in tegenstelling tot andere regelaars die je in onze stad tegenkomt worden deze fluorescente reuzen door geen enkele bestuurder genegeerd.
Nadim en ik werken aan zijn verkeersinzicht; ik laat hem voor me uit fietsen en hij moet nu zelf zijn inschattingen maken. Hij is consciëntieus, zet voor het oversteken steeds een voet aan de grond en kijkt heel goed naar links rechts links. Toch zal het jaren duren voor ik hem alleen naar school laat gaan.
Wat de mannen op het kruispunt anders doen is dat ze iedere bestuurder – ook wanneer die tijdig remt – recht en ernstig aankijken tot ze weten dat ze diens volle aandacht hebben. Werkt dat niet dan wijzen ze naar hem of haar, en dat mist nooit zijn uitwerking.
Fietsers die rechtsaf willen blijven ook staan, de meer heldhaftigen vragen aan de regelaar of ze mogen en fietsen pas aan als ze met een knik en een onmiskenbaar handgebaar toestemming hebben gekregen.
Mijn jongen deed alles goed, vanochtend. Tevreden keek ik naar zijn extreem alerte houding, naar zijn grote blonde hoofd en naar de verpakte bloem voor zijn juf die hij over zijn stuur vasthield.
De klas kampt met leegloop en dat trek je je als juf natuurlijk aan. Bij de bloem schreef hij een briefje met haar volledige naam erboven. Hij schreef dat ze een van zijn beste juffen ooit was, en dat hij het jammer vindt door corona maar zo weinig les te hebben gehad.
Als ik zijn juf was dan zou ik daar een beetje van moeten wenen. Juffen wenen, lijkt me.
We stonden stil bij het kruispunt met de strenge fluorescente mannen. Door de fietsers voor ons kon Nadim onze regelaar niet zien.
‘Houd jij hem in de gaten pap?’
‘Let maar op de mensen voor ons. Als die gaan, dan mag jij ook.’
Hij kantelde zijn hoofd en probeerde achterom naar mij te kijken. ‘Maar jij zegt altijd dat ik zelf moet besluiten wanneer ik kan gaan.’
‘Klopt,’ zei ik. ‘Kijk. Ze gaan al.’
In het voorbijrijden tuurde Nadim strak naar de regelaar. Misschien was hij bang een blik of handgebaar te missen. Het zou een goed moment geweest zijn voor de strenge man om zijn duim op te steken.
Maar de regelaar keek alweer nieuwe bestuurders aan, waaronder iemand in zo’n matgrijze Mercedestank.
Ik volgde mijn jongen naar het plein en liep mee naar zijn klasje. Ik hoopte te zien hoe hij zijn bloem aan de juf gaf, maar zij bleek al met een ouder in gesprek. Naad stopte de bloem voorlopig onder zijn arm.
Hij zou wachten op het goede moment, besloot ik. Hij zou wachten tot hij haar volle aandacht had.