Maarten Biesheuvel belde in tijden van grote opgewektheid regelmatig op om bijvoorbeeld te vragen naar hoeveel exemplaren er van het Verzameld Werk verkocht waren. Omdat de schitterende cassette kort na zijn P.C. Hooftprijs was gemaakt – en met een bijdrage uit die prijs – was de oplage behoorlijk groot en hoewel we er heel redelijk van verkochten, kon ik hem helaas nooit vertellen dat het uitverkocht was. ‘Oh nou jammer, toch bedankt hoor!’ was standaard de repliek. Als we een herdruk hadden moeten maken was dat iets geweest wat enigen van ons hier ook wel slapeloze nachten had bezorgd. Maartens omgang met de taal was eigenzinnig, hoe een boek eruit moest zien was aan zeer speciale eisen onderhevig: een boek moest gebonden zijn, echt gebonden, anders viel het al snel uit elkaar. Alinea’s mochten niet, sommige woorden scheef hij aaneen en waag het niet er een spatie in te voegen. Biesheuvel was zo ook de auteur van een oeuvre van boeken die er niet kwamen. Van geen auteur hebben we meer afgewezen omslagen in de archieven liggen, het was soms onmogelijk om met hem te werken, zo onmogelijk als het moet zijn geweest om Biesheuvel te zijn: heen en weer geslingerd tussen droom en angst, verg je van jezelf en de ander oneindig veel.
Het feestje ter gelegenheid van de grote blauwe cassette was in 2008 de eerste presentatie die ik bij Van Oorschot meemaakte. Eva en Maarten werden gebracht vanuit Leiden en gingen eerst even op de uitgeverij bijkomen van de reis. Ergens tussen bravoure en vertwijfeling verkeerde Maarten bij zulke gelegenheden, steun zoekend bij zijn Eva, die zeer vaardig de sociale aspecten van het samenzijn waarnam. Er volgden nog aardig wat van dergelijke bijeenkomsten – die misschien speciaal Eva ook heel leuk vond – bij prijsuitreikingen, bij de voorbereidingen van televisie-avonden en gewoon bij hen thuis.
Na een paar mislukte pogingen om tot een mooie nieuwe bloemlezing te komen lukte dit in 2015 toch: Merijn de Boer en ik reisden af naar Leiden om Maarten 100 exemplaren te laten signeren, er was op zijn verzoek een speciale editie gemaakt, net wat mooier en duurder, en dan wilde hij zeker wel signeren. Eerst moest je dan een half uurtje wachten voordat Maarten naar beneden kwam. En we hebben zelf zo’n beetje de boeken in de richting van zijn handtekening moeten bewegen, wat een opgave was, maar een bij vlagen hilarische. De man wist ook wanneer hij publiek had.
Na Eva’s dood werd dat wachten wat langer: in februari stond ik een anderhalf uur naar de duiven in de tuin van Sunny Home te kijken voor het lukte. Maar dan kon je wel goed over Karel van het Reve praten, over Nabokov en over Joseph Conrad, van wie we ooit een prachtige vertaling van Mirror of the Sea hadden uitgegeven en bij welke gelegenheid ik Maarten om een voorwoord vroeg: ‘Bij Conrad moet geen voorwoord, daar is ‘ie veel te goed voor.’
Zo’n weigering werd wel goedgemaakt met een goede sigaar en een glas whisky. En een nieuwe suggestie: ‘Geef Lentebeken van Toergenjev anders eens opnieuw uit! Ken je dat? Dat is verschrikkelijk mooi.’ Ik las alles wat Maarten aanraadde, misschien om erachter te komen hoe dat hoofd werkte. Het was prachtig, en intens droevig, zoals ook veel van zijn eigen werk. Dat hoofd was als die blauwe cassette; een intens en geweldig universum, humoristisch en absurd, maar hij zat erin opgesloten, zonder uitgang, bedrukkend mooi.
Voor zijn advertentie kozen we een citaat van Conrad:
‘Perhaps life is just that, a dream and a fear…’
In zijn ‘Brief aan vader‘ maakt Maarten zich er druk om dat hem dat niet geleerd is: te leven: ‘…de dood is een groot recht vader, maar er zijn ook plichten: Help je zoon door het leven! Sta hem bij! Ik moet u eren vader en nu heb ik in zekere zin gezegd dat u een luilak bent. Dood gaan kunnen we allemaal, maar waarom maakt u niet af waar u aan begonnen bent? Doe uw mond toch eens open en vertel mij hoe ik zin aan mijn leven moet geven. Nou, u antwoordt niet.’