De laatste week van de zomervakantie bracht ik werkend door. Met een collega van de Schrijversvakschool mocht ik in een ruim Frans huis studenten begeleiden op hun weg naar beter proza.
Er waren lieve honden en ezels, er werd voor ons gekookt en overal stonden koelkasten vol koude drankjes. In zo’n week ben je overgeleverd aan wie zich opgegeven heeft, maar wij hadden mazzel: onze mensen waren slim en gedreven, sociaal vaardig ook.
Ik stond elke dag om zes uur op, en gebruikte de uren tot het ontbijt voor het herschrijven van mijn roman. Daarna gaven we les, waarna lunch, en in de middag was er tijd om één op één te zitten met cursisten die daaraan behoefte hadden. ‘s Avonds werd er geborreld en aansluitend aten we gezamenlijk. Ik ging steeds vroeg naar bed om in de ochtend weer te kunnen werken.
Toen we terugreden naar Amsterdam vroeg mijn collega of ik nog een keertje mee zou willen, en ik zei dat ik het nog niet wist. Raar als dat mag lijken gezien ik alleen maar pluspunten heb opgevoerd, was het me sinds de Romereis in de vijfde niet overkomen dat ik een week ergens zat zonder weg te kunnen. Bij thuiskomst meldde ik dit aan B, die zei dat ik te eigenwijs geworden ben om me lang aan te passen, te zeer gewend mijn eigen koers te varen.
Het werd maandag; ik bracht de kinderen naar school, kwam thuis in een leeg appartement en zette me gelukzalig aan het werk tot Otis de Hond blafte, de voordeur openging en R binnenkwam.
R is vijfendertig, sinds een jaartje vader van een zoon. Met zijn vrouw – ook Filipijnse – woont hij op een postzegel in Nieuw West, en verdient zijn geld door huizen als het onze schoon te houden. R hoopt in tien jaar Amsterdam genoeg te sparen voor wat Filipijnse grond met een eigen huisje erop.
Ik dacht aan mijn Filipijnse aikidovriend N, die ooit zonder zijn gezin naar Dubai trok nadat een storm de plantage van zijn familie had verwoest. In Dubai werkte hij – opgeleid tot ingenieur – jarenlang als lasser van pijpleidingen, zijn paspoort was bij aankomst ingenomen door de baas.
Ik zette koffie voor R en vroeg hem hoe het met de kleine ging.
‘Very good,’ zei hij met een glimlach. Daarna vertelde hij over het basketbaltoernooi dat zijn team van Filipijnse expats gewonnen had. Ik zette me weer aan mijn werk en R begon met stofzuigen, als altijd in falsetto meezingend met de Romantic Rock Ballads van de playlist op zijn brakke telefoon.