Het tuincentrum Ranzijn (‘Tuin & Dier’) is getransformeerd tot een kerstlabyrint. Ik zoek hondenvoer, maar stuit op pluchen rendieren met uitpuilende ogen, grote houten pinguïns (?) en plastic sneeuwpoppen zonder ogen, maar mét tanden. Huiveringwekkend.
Een echtpaar staat geagiteerd te discussiëren of ze nu wel of niet een gouden of zilverkleurige piek gaan aanschaffen voor hun kerstboom. Elders wegen twee identieke dames goudkleurig bespoten dennenappels in hun hand, alsof ze jeu-de-boule spelen en aanstonds gaan werpen.
Ik bezie het echtpaar met de piek, en werp een blik op hun nog onversierde kerstboom in de kar. Opeens waan ik me in een kledingzaak, waar ouders dure jassen en andere kledij kopen om hun kind, hun trofee, mee te versieren. Niets is te gek voor het kind: goud, zilver, engelenhaar. De laatste trends zijn geloof ik wollen kerstballen en schijfjes gedroogde citroen.
In december herlees ik meestal De avonden van Gerard Reve, maar inmiddels weet ik het wel met die bessen-appel. Bovendien is het coronaleven al claustrofobisch genoeg. Dit jaar herlees ik Zeepijn van Charlotte Mutsaers. Hierin legt zij het verband tussen de dennenboom en de zee, en pluist het uit. De essays, verhalen en brieven in dit prachtige boek hullen zich in een vacht van naalden, en ook de vertelster, Mutsaers zelf, geeft het toe aan het einde van het boek: ‘Ik ben geboren in een houten jas.’
Wie schrijft wordt. Zelden deed iemand dat mooier, grappiger en diepzinniger dan Charlotte Mutsaers in Zeepijn. Ook lezen is worden. Met elke pagina van Zeepijn word je meer zee en pijnboom, en ruik je en adem je, en wieg je mee op de golven en in de wind. Geïnspireerd en gemotiveerd door het concept ‘wordingen’ in het werk van de Franse filosoof Gilles Deleuze, hult Mutsaers zich als schrijver niet alleen in de naalden van de kerstboom, maar ook in de vachten van paarden, honden en andere zoogdieren. In het essay ‘Fik en Snik’ uit de bundel Paardenjam kijkt ze over de rand van een tafel naar een vers gebakken, geurige kersentaart (zoals afgebeeld op een schilderij van Bonnet). ‘Via de hondenblik om je heen kijken,’ schrijft Mutsaers, ‘dat geeft de dingen kleur.’
Terug in het labyrint van kerstversiering en jingle bells gidst de hond me naar de hoek met vlees. We laden een stapeltje hondenworsten in het mandje, ook voor in de vriezer. Op weg naar de uitgang passeer ik de geurloze plastic sneeuwpop zonder ogen, maar met tanden. Opnieuw huiver ik. Bij de kassa staat een lange rij van mensen, honden en kerstbomen. Ze ademen zwaar achter hun mondkapjes, hijgen, dampen, trillen en bloeden hars.