B ging erg vroeg naar haar werk en daarom bracht ik Ada en Nadim naar school; meestal doe ik dat niet op dinsdag omdat ik dan om negen uur moet lesgeven in Oost.
Ergens op een vaste tijd verschijnen geeft me na al die jaren freelancen achter de laptop stress. Ik kuste mijn zoon en dochter, zwaaide naar de juf en trapte als een gek door de klamme ochtend naar de Derde Oosterparkstraat, om er voor de deuren van het IVKO achter te komen dat ik vijfentwintig minuten te vroeg was.
Ik besloot koffie te halen en fietste in de richting van het Beukenplein, waarbij ik langs het huis van Gijs kwam. Gijs is nu tien jaar dood, maar voordat hij doodging waren we de beste vrienden. In zijn appartement op de Derde Oosterparkstraat 146 ben ik praktisch opgegroeid. Hij had weinig meubels, geen kussentjes of andere ‘zachte’ elementen in zijn interieur, maar spartaans als het daar was: het voelde als mijn eigen huis.
Met Gijs’ dood is die plek verdwenen, een thuis minder om heen te gaan. Nu valt me sowieso op dat het aantal thuizen krimpt naarmate ik ouder word, en dat zal zijn omdat ik nooit meer tijd heb om echt bij mijn vrienden te hangen. Meestal zie ik ze (onder oud-normale omstandigheden) in de kroeg, en zo niet daar dan in een restaurant. Hangen wordt het nooit. Kennelijk is er een zekere ledigheid nodig om van een huis een thuis te maken.
De jongen met het mondkapje bij Coffee Bru klonk gastvrij en vriendelijk. Ik bestelde en besefte dat mijn portemonnee thuis lag. Gelukkig was er nog geen boon gemalen.
‘Ho,’ zei ik. ‘Sorry, maar ik heb geen geld bij me. Ik moet die koffie cancelen.’
‘Dan betaal je me toch de volgende keer?’ zei de jongen. ‘Als je daar tenminste niet mee zit.’
‘Wat heel erg aardig,’ zei ik, beseffend dat de schuld die ik bij hem zou hebben staan me de hele week zou achtervolgen.
Ik dronk mijn koffie op een bankje voor de deur en bedacht dat het aanvaarden van het vertrouwen van een ander zwaarder mocht wegen dan mijn eigen rust. Deze jongen zou gesterkt worden in zijn positieve kijk op het leven. Hoewel zijn citroencake best lekker was, kreeg ik de plak niet op. Ik loosde mijn bekertje, vouwde het zakje van de cake weer dicht en fietste naar het IVKO.
Terwijl ik mezelf voor een verrassend lege klas hoorde praten over het belang van ritme in de taal, en over wat volgens mij goed en minder goed werkt in een verhaal, dacht ik weer aan Gijs. Toen ik voor het eerst op nummer 146 kwam, was ik maar een paar jaar ouder dan mijn leerlingen hier waren.
Was het ook lente toen ik voor het eerst bij Gijs thuis was? In een verhaal zou dat goed werken.