De verzwegen nasser
Suez, Israël en het Nederlandse neutralisme
door H. van Galen Last
Met de tranen die hem zo gemakkelijk in de ogen springen – als uit dépit lijkt het wel, dat hij niet vochtig spreekt – vroeg prof. Donkersloot zich in De Groene Amsterdammer van 24 november af, wat degenen die in oppositie waren tegen het bestuur van het nederlandse PEN-centrum, zo zeer bewoog en opwond? Er was toch de tragedie in Hongarije, waarom dan al dat lawaai over de PEN-club? Dat hij zelf minstens zo emotioneel was over de reactie van anderen op het wereldgebeuren in de november-dagen als de uitgetreden PEN-leden dat waren over de houding die hij en mede-derde-weggers hadden aangenomen, bleek al gauw. Wat subversieve actie heette tegen het PEN-bestuur, waarvan Donkersloot deel uitmaakt, was even later het bewogen woord tot het bestuur van de vereniging van letterkundigen, welks nieuwbenoemde voorzitter het schaamteloze bewijs van zijn gebrek aan ‘aangeboren democratie’ leverde door hem, Donkersloot, ere-voorzitter, deze Goethe – als ooit een kippenren zich een Goethe zou kiezen – niet vooraf te hebben geraadpleegd.
* * *
Over de houding van de woordvoerders van de neutralistische meerderheid van de bij een of andere vereniging aangesloten nederlandse schrijvers, behoefde niemand uit het ander kamp zich veel illusies te maken; ontstellend is dat uit die meerderheid nauwelijks een woord van protest werd gehoord tegen de manier waarop hun woordvoerders de neutralistische idee tot een aanfluiting maakten. Ik kan het standpunt eerbiedigen van hem die vindt dat men niet tegen het Hongaarse onrecht kan protesteren zonder daarbij al het andere onrecht in dat protest te betrekken. Maar dan moet men het inderdaad al het onrecht doen, wat zou neerkomen, zoals in het antwoord van Het Parool aan Van Randwijk terecht werd gesteld, op een volstrekte onmogelijkheid om ook maar ergens partij voor te kiezen. Het anti-communisme is dan onmogelijk, maar ook het anti-fascisme. Men zou, als men het eigen standpunt consequent aanhing, het recht verspeeld hebben zich ooit nog te beroepen op zijn aandeel in het verzet, in plaats van, zoals Van Randwijk bij iedere voorkomende gelegenheid doet, het in het volle licht van de schijnwerpers te zetten, als een pin-up meisje haar boezem. Als men nu vindt dat men niet eenzijdig de Russen mag veroordelen vanwege de wandaden die door ons in Indonesië werden en door de Engelsen en Fransen vandaag in Cyprus en Algerië nog worden begaan, waaraan heeft men dan in het verleden de motivering ontleend voor de strijd tegen de Duitsers, toen onze wandaden Ln de koloniën niet minder waren dan zij sindsdien geweest zijn?
Maar men zag de implicaties van zijn standpunt niet, dat bleek nog in een ander opzicht. Men sprak zijn bedroefdheid en verontwaardiging uit over de Suez-actie. Maar zou men dan, juist in de gedachtengang van deze heren, niet mogen hebben verwacht dat zij tevens iets hadden gezegd van de bedreiging die Nasser vormt voor dat wat hun heilig is, de Vrede? Op dezelfde dag dat het manifest van de Amsterdamse kunstenaars en hoogleraren en het artikel van Van Randwijk in Het Parool stonden afgedrukt, kon men het bericht lezen dat de Iraakse regering had verklaard dat de vrede alleen mogelijk zou zijn wanneer Israël van de kaart zou zijn geveegd. Zoals iedereen kan weten is dit een programma-punt dat sinds jaar en dag openlijk door de dictator Nasser en zijn gebreidelde pers wordt aangehangen. Wie wel eens kennis heeft genomen van wat in de Egyptische en Syrische bladen over de Israëli’s wordt geschreven, zal daarin nauwelijks verschil kunnen ontdekken met de afzichtelijkste vormen van oorlogsophitsing en anti-joodse uitbarstingen zoals die uit een nabij verleden maar al te goed bekend zijn. Nog enkele maanden terug schreef een Syrisch blad dat men in het westen goed diende te beseffen dat men er in de Arabische landen alleen maar trots op kon zijn als Nasser met Hitler werd vergeleken en radio Caïro droomde van de dag dat alle Israëli’s de keel zou worden afgesneden.
* * *
De heer Lehning nu sprak zich in Het Parool uitdrukkelijk uit tegen iedere dictatuur, zowel van links als van rechts, maar in zijn beschouwing van de Hongaarse opstand was wel uitvoerig sprake van de Engels-Franse actie, werd ook de aan dit alles toevallig onschuldige generaal Franco er met zijn haren bijgesleept, maar Nasser bleef buiten schot.
Dat was ook het geval in het door Donkersloot ondertekende manifest, dat wel zijn bewondering uitsprak voor Gaitskell – dezelfde Gaitskell die als één van de eersten Nasser met Hitler vergeleek. (Voor mijn gevoel heeft de hele morele verontwaardiging van de Labour-fractie dan ook een bijzonder nare bijsmaak gekregen, doordat men in een later stadium deze opmerking, pour besoin de la cause, vergeten scheen.)
Van Randwijk citeerde met instemming een resolutie van 23 socialistische leiders, in Bombay bijeengekomen, tegen het kolonialisme en imperialisme waar zij zich voordoen. Het was een resolutie die zich uitsprak voor de verdediging van de vrijheid en die in één adem het Russische optreden in Hongarije en de
Suez-kwestie noemde, maar die niets zei over het regime van Nasser, die tot voor zijn Russische flirtation een S.S.-er als Otto Skorzeny en andere nazi-avonturiers in zijn omgeving had; die droomt van een groot Arabisch rijk, dat onder meer zal staan op de puinhopen van een land, dat ook volgens hem, van de kaart moet worden geveegd; die al jaren agressie bedrijft en aanbevelingen van de Verenigde Naties in de wind slaat; die geen persvrijheid en geen vrije politieke partijvorming in zijn land toestaat.
Het is te hopen dat het de Arabische leiders altijd aan de middelen zal ontbreken om datgene ten uitvoer te leggen waarvan hun neo-fascistisch brein allang droomt. Er was echter, juist na Hongarije, niet veel fantasie nodig om zich het lot van Israël voor te stellen als ooit de Nassers hun zin krijgen. Men zou van de onmogelijkheid hiervan graag overtuigd zijn, maar ook in dat opzicht kan Hongarije niet gerust stellen. Een nieuwe verkiezing in Amerika; straks misschien een nieuwe instorting van Eisenhower (niet onwaarschijnlijk als men de medische rubriek van Time mag geloven); een zelfs maar heel tijdelijk de overhand krijgen van de extreemste elementen in het Kremlin, en men ziet de dingen gebeuren die men de dag tevoren niet voor mogelijk hield. Als Hongarije voor ons een waarschuwing betekent, dan is dat, in mijn overtuiging, niet in de laatste plaats een waarschuwing voor het gevaar waarin Israël zich nog altijd bevindt.
* * *
Men kan dan van alles toegeven. Men kan toegeven dat Israël is gegrondvest op een onrecht de Arabieren aangedaan. Men kan toegeven dat Israël bij zijn handelingen niet altijd het recht aan zijn zijde heeft gehad. Men kan toegeven dat Engeland en Frankrijk hun actie niet zijn begonnen om Israël te helpen – Engeland gaat rustig door met Irak van wapens te voorzien – en er zijn inderdaad redenen genoeg, ofschoon ze voor mij niet doorslaggevend zijn, om de Suez-actie op morele gronden af te keuren. Maar dat te doen zonder te wijzen op de Arabische geestesziekte, lijkt mij, juist van mensen die zich zoveel moeite geven om Suez aan Boedapest te koppelen, op zijn minst onlogisch. Caïro, dacht ik, ligt nog altijd zoveel dichter bij. Men heeft het betreurd dat er zo weinig voor Hongarije te doen viel, behalve het storten van een centje (‘mijn geld geven’, noemde Van Randwijk dat). Voor Israël echter is er misschien nog iets te doen, nu, nu het nog niet te laat is. Ook voor wie zich weinig illusies maakt van wat schrijvers, en in het bijzonder Nederlandse schrijvers, in dat opzicht kunnen uitrichten, valt het in ieder geval te proberen in een wereld die blijkbaar nog altijd meer aandacht over heeft voor het terugtrekken van de Engels-Franse en Israëlische troepen van Egyptisch grondgebied dan voor het vinden van een duurzamer oplossing van het Arabisch-Israëlisch conflict met zijn nu al jaren durende sluipmoordenaarsacties en zijn wilde hetze en onwil aan Arabische kant om de ‘wapenstilstand’ om te zetten in een vrede. Men zou zoiets eerder mogen hebben verwacht van hen die voor de vrede op de knieën zijn gevallen en die zich inspannen voor een monument voor Anne Frank, in samenwerking nog wel met de partijgenoten van diegenen die aan de Nassers hun zegen en hun tanks hebben geschonken.
Er hat blosz Feinheit genug sich verhasst zu machen.
g.c. lichtenberg 1742-1799