Het schildpadkopje
door M.W. Belinda
Er was eens een meisje met koeieogen. Bij haar wieg hadden haar ouders, die eenvoudige lieden waren, maar één goede en één kwade fee kunnen uitnodigen. (De kwade hadden ze gevraagd omdat ze uit ‘Doornroosje’ wisten wat er gebeurt als je dat niet doet.) De kwade fee was meteen begonnen met te wensen dat het meisje koeieogen zou krijgen. De ouders, die verwachtten dat de goede fee dit wel ongedaan zou maken met een heel slimme wens, waren verbaasd toen ze haar alleen maar hoorden zeggen dat het meisje met die koeieogen veel en vlug zou kunnen huilen, maar ze zeiden niets (want ze hadden veel sprookjes gelezen) en gaven allebei de feeën een taartje. Ze noemden het meisje Arabella, naar een koe die een vriendin was van Mickey Mouse in de krantenstrip uit die dagen en ze besloten het meisje nooit iets te vertellen van de feeën die bij haar wieg hadden gestaan.
Er waren vele jaren voorbij gegaan. Arabella was allang volwassen. Op een dag bracht ze een bezoek aan een vriendin. ‘Zeg Bel,’ zei de vriendin, ‘dat penisje dat je op het Waterlooplein gezien hebt is helemaal geen penisje, maar een schildpadkopje.’ ‘Oh ja?,’ zei Bel. ‘Ik dacht al dat het aan mijn dirty mind lag, maar er zat toch schaamhaar aan?’
‘Nee, dat was het bobbelige stukje waar het kopje van het lijfje gebroken was.’
‘Het lag toch in een met fluweel gevoerd kistje en het zag er toch uit of het in grijze steen gehakt was en van een klein beeldje was afgebroken.’
‘Ja, maar het was niet in grijze steen gehakt. Het was een verdroogd schildpadkopje. Het had oogjes.’
‘Projectie in het dagelijks leven,’ zei Frederik, de man van de vriendin.
‘Ik heb niet zo goed gekeken omdat ik het jammer gevonden zou hebben als het geen penisje was. Je had het me niet moeten vertellen.’ Arabella was een artistiek meisje. Ze had toen ze jong was aan schilderen gedaan en had een grote bewondering voor Klee, Picasso, darmen op sterk water in schilderijlijsten; kortom voor alles waar Prange zo’n afkeer van heeft. Ze vond het heerlijk om tussen nachtkastjes en fietsbanden een penisje in een fluwelen kistje te vinden op het Waterlooplein. Anne Sophie, haar vriendin, was tien jaar jonger. Ze droeg graag witte sokjes en was op een Montessori Lyceum geweest. Ze vond het heerlijk om naar het penisje te gaan kijken en te ontdekken dat het een schildpadkopje was.
Toen Arabella wegging bij Anne Sophie en Frederik was het al laat in de middag. Ze ging met de tram naar het Waterlooplein en bij het penisje gekomen, zag ze dat het oogjes had, maar toch een penisje was. Tranen van aandoening vielen uit haar ogen op het glazen dekseltje. Zodra ze het dekseltje raakte begonnen er benen onder het penisje te groeien en een buik er boven. ‘Zie je wel,’ dacht ze. Nog voor ze ‘wel’ gedacht had ging de deksel open en een compleet mannetje sprong op de grond, dat in een seconde tot een grote sterke man uitgroeide. Hand in hand gingen ze naar de kraam met werkkleren, waar ze een mooie, blauwe overall voor hem kocht. Voor twee kwartjes kochten ze een paar stevige schoenen. Het werd al donker. De kooplieden waren aan het inpakken. Bij het chocoladestalletje gingen ze dicht naast elkaar zitten en dronken de laatste chocola. Door de damp heen kusten ze elkaar met warme monden van de chocola. ‘Ik was betoverd door een heks,’ zei hij. ‘Ze at me helemaal op, op een klein stukje na, dat ze tot een schildpadkopje omtoverde. Pas als iemand door die vermomming heen zou zien en er om huilen, kon ik weer gaan leven.’ Hij kuste haar koeieogen. ‘Wij gaan naar mijn huis,’ zei hij. Ze liepen naar de Schreierstoren.
‘Woon je hier?,’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat hier niemand woonde, behalve de havenmeester, of zo.’
‘Wij gaan hier nu verder lang en gelukkig wonen,’ zei hij. ‘Wil je dat wel?’
‘Ik heb hier altijd willen wonen,’ zei ze. ‘Ik vind dat tuintje aan het water zo leuk en dat raampje met die geranium bovenin.’
‘Ik ook,’ zei hij.
Er stond een groot bed in de ronde kamer en de volgende ochtend ontbeten ze in de tuin aan het water. Na het ontbijt lagen ze in ligstoelen in de zon. Toen hij in slaap gevallen was sloop ze stilletjes weg. Ze ging met lijn elf naar het Waterlooplein om het kistje te kopen als aandenken. Onderweg dacht ze aldoor aan hem, maar na de eerste halte kon ze zich de kleur van zijn haar niet meer herinneren. Na de derde halte had ze het gevoel dat hij eigenlijk niet bestond. Ze was heel treurig geworden en dacht dat het eigenlijk niet echt gebeurd kon zijn. Ze was wel verbaasd toen ze het kistje toch leeg vond.
‘Wat kost dat,’ vroeg ze aan de man. ‘Twee vijftig,’ zei hij. ‘Een heel aardig bijou-doosje.’
‘Zat er eerst niet een schildpadkopje in?,’ vroeg ze.
‘Nooit gezien,’ zei de man. Ze kocht het lege kistje en ging terug naar de Schreierstoren. Zoals ze al vermoed had was de tuin leeg. Ze ging er toch in. Op de plaats waar hun ligstoelen gestaan hadden ging ze zitten huilen met het kistje op haar schoot. Een kleine schildpad kwam aanlopen. Hij kroop onder het dekseltje; door het glas been zag ze hem verschrompelen tot alleen het kopje over was. Ze kuste het kopje en huilde, maar er gebeurde niets.
Met lijn zestien ging ze naar Anne Sophie.
‘Mag ik bij jullie koffiedrinken?’ vroeg ze.
‘Ja natuurlijk, gezellig.’
Ze zette het kistje naast zich op tafel.
‘Oh leuk! Heb je het gekocht?’ zei Anne Sophie.
‘Grappig,’ zei Frederik. ‘Ja duidelijk een schildpadkopje. We hebben hoofdkaas op brood; van tante Mies gekregen, die oude heks.’
‘Is tante Mies echt een heks?’
‘Ja, nou en of!’
Die avond nog ging Arabella naar Hilversum waar Frederik’s tante Mies woonde in een villa’tje met een strodak.
‘Kom maar binnen kind,’ zei tante Mies. ‘Ik weet er alles van.’
Ze zette het kistje onder de schemerlamp op haar secretaire en bekeek het aandachtig. ‘Heel mooi,’ zei ze en veegde haar mond of met haar zakdoekje. ‘Mijn overgrootmoeder heeft hem indertijd opgegeten. Het was heel smakelijk zei ze altijd. “Tender as a lamb,” zei ze. Ze was dol op mannen, maar ze ging nooit tot het uiterste. Dat is je geluk geweest.’
‘Ik dacht altijd dat heksen geen moeders hadden,’ zei Arabella.
‘Dat is ook zo,’ zei tante Mies, maar wel overgrootmoeders. Nou vooruit dan maar. Je ouders zijn altijd heel vriendelijk voor me geweest. Ze hebben me uitgenodigd bij je wieg. Schat van een babietje was je! Mevrouw Pop was er ook bij. Dat schijnheilige mens.’
Ze haalde haar perculator uit de kast en deed er uit allerlei busjes een paar schepjes in. Van het stinkende drankje dat eruit kwam deed ze een paar druppels in het kistje en trok zich toen gichelend terug in de keuken.
Nadat Arabella vijf minuten tegen zijn borst geweend had, zei hij: ‘Doe dat nou in godsnaam nooit weer.’
‘Ik huil vaak,’ snikte ze.
‘Dat mag,’ zei hij. ‘Maar je mag nooit meer denken dat ik niet echt besta.’
Tante Mies bracht ze tot het hekje.
‘Och tante Mies, wat kan ik hier ooit voor terugdoen?’
‘Ik hoef hier niets voor te hebben, kindje. Ik heb het zomaar gedaan. Pour les beaux jeux, tes beaux jeux de vache.’
Ze kon er nooit meer aan twijfelen dat hij echt bestond. Hij telefoneerde, verdiende geld, at iedere dag het eten dat ze voor hem kookte en ze kregen heel veel lieve kindertjes. Als ze niet gestorven zijn leven ze nu nog.