[Vervolg Een toekomstverkenner gestruikeld]
een samenleving die meer en meer via het beeld spreekt. In het dagelijkse verkeer via verkeersborden en andere beeldmatig verstaanbare aanduidingen, in de beeldentaal van film en fotografie, in de beeldroman en in de de hoogleraar welbekende beeldstatistiek. Zelfs in de moderne kunst, waar een hoogstpersoonlijke ‘tekentaal’ naar het prototypische beeld zoekt, zoals de psychologie het archetypische onthult. Er zou ook nog op de beeldwoekering in de moderne poëzie zijn te wijzen, op de symbolentaal van de wetenschap en nog veel meer. Maar ja, volgens onze culturoloog wil de moderne kunst ‘niets dan de werkelijkheid’ schilderen en is de haast fanatiek op beeld en symbool gerichte leer van Jung ‘symbolische uitlegkunst, die het beeld niet meer laat spreken’. Mirabile dictu.
Die arme utopie dan in onze tijd ‘gemarteld, verminkt en vermoord’? Twee handen hebben geen vingers genoeg om de springlevende en pas overleden toekomstbeelden van deze tijd af te tellen en dan allen nog zonder veel afstand en heel aktiverend. Mussolini en zijn utopie van het neo-Romeinse imperium (waar het ‘futurisme’ van Marinetti toekomstscheppend op inwerkte!), Hitler en zijn utopie van het Derde Rijk, de bolsjewistische Heilstaat, Pétains pseudo-aristokratische Verzoende Frankrijk, De Gaulle’s pseudo-demokratische Jeanne d’Arc-Frankrijk, de broederlijke Benelux, het alle grenzen uitwissend Verenigd Europa, het blank, geel, bruin en zwart omspannende Dominion, de een wereld omspannende en alle geschillen aan de groene tafel beslechtende UNO. De professor moest ook eens iets van Mondriaan lezen – de man van het perspektiefloze schilderen – dan ontdekt hij een moderne utopist in optima forma.
Hoe ‘positief’ ook, toch voeren ons die utopieën daarom niet naar een betere toekomst. ‘Geleid-ster en leidst-er in het gebied der waarden,’ zegt Polak zo fijn literair van die utopie, maar ik bedank feestelijk voor de tocht. Ik meen dat via toekomstontwerpen alleen in een reële en gezonde zin aan die ‘andere wereld’ kan worden gebouwd als ze zo bewust mogelijk zijn ge-ontutopiseerd. De uitkomst is ook altijd anders als het aanvankelijke beeld, wat is gebleken bij de Europese integratieprojekten, die des te succesvoller zijn naarmate men minder aan het uitgangspunt is gefixeerd.
Ik zie nu juist in de tendenzen van deze tijd, die Polak, ontwaarding, ontbeelding e.d. noemt en die hoogstens op hérwaardering, hèrbeelding etc. uit zijn, het hoopgevende verschijnsel dat ze ontutopiserend werken. Dat is wat zich van de toekomstzeepbellen afwendt, wat niet divageert maar dynamiseert, wat de reële duik in het water doet in plaats van bibberend op de springplank te peinzen over de duik in een minder reële toekomst. Met hoeveel opgeblazen pretenties het zich soms voordoet, is dit aktiverende, op werken en creëren gerichte streven typerend aanwezig in de existentiefilosofie, de dieptepsychologie en de moderne kunst en ik voor mij prefereer het experimenteren met en in het heden boven een zweven c.q. springen naar een vage toekomst.
Bovendien moet de socioloog die over ‘het’ Westen spreekt, enkele historische lijnen in het oog houden. Wie wel die z.g. bakermat van onze cultuur ziet, Athene en Rome, dient evenzeer de ontwikkelingslijnen Rome-Byzantium-Moskou en Rome-Parijs-New York te zien. Ook Rusland, zelfs in zijn half-Aziatisch Sowjetdespotisme, en eveneens het Amerikaanse continent zijn een stuk ‘Westen’. Het meest oostelijke rayon daarvan heeft een toekomstbeeld – het geretoucheerde en voor elke gelegenheid bijgepoetste marxistische plaatje – en het meest westelijke aan de andere kant van de Atlantische Oceaan heeft het nauwelijks. Maar dat heeft energieke handen en de daarbij passende gereedschappen en hoe denigrerend Polak over de ‘American creed’ spreekt – toppunt van hedenverslaving – hij zou het eens moeten onderzoeken in verband met de toekomstscheppende faktoren.
Wie zich zo druk maakt over het toekomstbeeld is ook altijd tegelijk een aanbidder van het verleden. Al de modellen van die zojuist opgesomde utopistische beelden stammen uit het verleden. Mussolini kon alleen onmachtig en lachwekkend naar het oude Rome teruggrijpen. Joachim van Fiore’s Derde Rijk ‘werkte’ pas via de romantischfascistische utopist Moeller van den Bruck bij de ‘idealist’ Hitler en bepaalde diens toekomstbeeld. Die gevulgariseerde werking loopt als sociaal verschijnsel parallel aan het tot kindersprookje worden van de werken van Swift en Defoe en leert opnieuw voorzichtig te zijn met utopistische sleutels. Ze komen anders in het slot terecht dan men voorziet. Zelfs in Zion City.
En is Marx’ utopie, als men zijn leer dan te gemakkelijk zo wil zien, niet gestempeld door een vroegchristelijk ideaalbeeld – gecorrumpeerd op de Sowjetstaat uitlopend – en heeft niet bij die hooggeroemde utopieën van voor en tijdens de Renaissance Plato’s Republiek model gestaan? Alle toekomstbeeldenzwaaiers zijn juist de onmachtigen van het heden, ze kunnen zich de toekomst niet anders voorstellen dan in beelden van het verleden. Zíj zijn de belijders van de eeuwige wederkeer en dat Polak ons zijn toekomstbeeld niet anders weet te schilderen dan met de aan niet één nieuw perspektief gebonden begrippen van een non-conformistisch, utopistisch socialisme, is symptomatisch. Het zijn ook niet de utopieën, die de vooruitgang hebben bewerkstelligd, maar de niet-visionaire uitvindingen, het spelen met de mogelijkheden van stof en energie, het experimenteren met als gevolg een dikwijls niet voorzien resultaat. Er is vaker meer toekomst gemaakt zonder enige kijk op de toekomst dan omgekeerd. Waarmee ik niet wil zeggen dat dit soort ‘vooruitgang’ alles is.
Afgezien van het ontstellende onvermogen om kritisch waar te nemen en konsekwent te redeneren, wat blijft er dan over van Polaks gewichtigdoenerij rondom het utopistische toekomstbeeld, van die cultuursociologische categorie, van die omkering der axiomatiek, die sleutel, die springplank en die therapeutenpanacee? Een schepje week idealisme, dat tot visie is opgeblazen, en een vleugje geestdrift, dat als een toneelstorm is weggeblazen. Het is te weinig als het om de mens gaat aan wie tegenwoordig gevaarlijk wordt gemorreld, maar die anderzijds over het hoofd wordt gezien. De mens, die door hersenspoeling, steeds geraffineerdere propaganda, bedrijfs- en sporttraining, specialistendril e.d. een onverantwoordelijke automaat en Untermensch dreigt te worden. Hij krijgt het Polakplaatje van de toekomst aangeboden en ik kan het niet helpen dat het niet meer dan een plakplaatje blijkt te zijn.
What’s in a letter? Dit is ook Polaks motto geweest bij het aan de man bren-
gen van zijn boek. Op de strook waarmee het werd aangeboden, kon men lezen dat aan dit werk een onderscheiding was toegekend door de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Wij, van de familie Jan Publiek, mochten ons gestreeld voelen, maar toen dit in een Nederlands dagblad werd vermeld, ontving het de mededeling van het Secretariaat-Generaal van de Raad van Europa dat deze instantie dit boek niet en enige publikatie nooit had bekroond. Een te Luxemburg ingewonnen informatie gaf hetzelfde antwoord. Prof. Polak was slechts een dergenen die in 1954 een studiebeurs van de Raad van Europa ontving.
Op de flap van het le deel wordt nog vermeld dat de verschijning van het boek mogelijk werd gemaakt door de toekenning van die ‘onderscheiding’. Dit alles doet als een mystifikatie aan en mocht de uitgever de schuldige zijn, dan geeft een fatsoenlijk auteur van zijn kant een korrektie. Polak deed het niet, hoewel een hoogleraar kan weten dat er verschil is tussen het toekennen van een studiebeurs en een expresselijk aan ‘dit werk’ verleende onderscheiding.
Zelfs deze wijze van presenteren is onfris. Maar ik kan het ook niet helpen dat het ondervoede varkentje, na zich hees te hebben geschreeuwd, onder het wassen is overleden. Door één prik in zijn opgezwollen cult-urologische blaas, die vrijwel het enige orgaan bleek te zijn waarmee het beestje leefde.
Het Parool.