Over binnenlandse oorlogvoering
Montgomery is niet tevreden over de manier waarop de oorlog gevoerd is, dat kan men lezen. Het zal ons koud laten want Montgomery is maar een generaal die toch alleen maar een oorlog heeft willen voeren maar dan één waarin hij een grotere sterrendra-
gende ster zou zijn geweest. Als Hermans o.a. bezwaren uit over aspecten van de binnenlandse oorlog zal ons dat niet koud laten, aangezien het waarschijnlijk niet Hermans wens geweest is een oorlog te voeren.
Wie lezen wil over Indiaantje spelen, Engelandspelen, misverstanden, routine- en persoonlijke botheid als treurige achtergrond van enige uiteraard kleine successen, zal, kan zich vergenoegen met de rapporten van de parlementaire enquêtecommissie of de populaire memoires van Schreieder, maar Hermans is natuurlijk beter. ‘De donkere Kamer van Damocles’ gaat natuurlijk over meer dan het verzet. De jeugdige Voorschotense sigarenhandelaar Henry Osewoudt, waarvan trouwens maar een klein deel wordt behandeld, blindelings orders gehoorzamend, doodt enige collaborateurs entrices en heeft nog heel even, door zijn sporadische fotoactiviteit die het boek de titel geeft, deel aan spionnagewerk, waarop overigens niet wordt ingegaan. Ook moet hij eenmaal een agente uit Engeland opvangen. Door omstandigheden, die zeker niet altijd de schuld zijn van de nauwgezette, zij het niet overintelligente Osewoudt, loopt het slecht af met practisch alle ‘illegalen’ met wie hij contact heeft, zodat hij na de oorlog gevangen genomen wordt, onder verdenking voor de Duitsers gewerkt te hebben. Tenslotte wordt hij doodgeschoten door een schildwacht die denkt dat hij wil ontvluchten.
Ik begon dit boek te lezen zoals men een thriller leest, snel, met het gevoel van ‘wat gaat er nu gebeuren’ en lettend op eventuele ‘clues’ (ik moet hier onmiddellijk tot eer van Hermans zeggen dat een heel duidelijke ‘clue’ niet gebruikt werd, zoals in een thriller ongetwijfeld gebeurd zou zijn). Dat is meestal een veeg teken, er blijkt uit dat de personen en situaties op zich zelf niet zo boeiend zijn, als zij in een goede roman behoren te zijn, men is niet tevreden en wil tevredengesteld worden door meer, door de manier waarop alles samenhangt. Dit lijkt mij te komen door de manier waarop Osewoudt in het verzet ‘rolt’. Hij ontmoet in de meidagen van 1940 een nederlands officier, genaamd (?) Dorbeek, die zijn dubbelganger is in alles behalve optreden en het hebben van een baard. Van deze krijgt hij langs vreemde wegen zijn moordinstructies, die hij uitvoert met een slaapwandelaarsachtige dolzinnige moed en soms met niet gering vernuft, al begrijpt men niet waarom, net als men in de ‘dark’boeken van Peter Cheyney niet begrijpt waarom. Het onderkruipsel, de semi-miskraam Osewoudt is nauwelijks een heel mens, hij is haast alleen een slachtoffer bij voorbaat, zoals sommige hoofdpersonen van Griekse tragedies (maar deze hebben meestal meer allure).
Toch is dit thrillerkarakter schijn. Osewoudt is inderdaad een deel van een mens maar de rest van hem schuilt elders o.a., in zijn schepper W.F. Hermans. Langzamerhand krijgen wij iets meer van hem te zien en in de nacht voor het oprollen van de groep Labare, die hij doorbrengt met een ondergedoken Joods meisje, Marianne, wordt hij inderdaad ontroerend. Hij weet waarin hij tekortschiet of schijnt tekort te schieten, dat Dorbeck zijn ego is en Marianne wil hem troosten door te zeggen dat de daden toch zijn eigen daden zijn, hetgeen zeker een feit is, maar hij heeft geen beweegreden tot zijn daden.
Toch heeft de submens Osewoudt zijn compensatie; hij heeft succes bij vrouwen, zelfs zo dat het wel schijnt dat de moorden op vrouwen vlotter verlopen dan die op mannen. Maar dit laatste wordt hem misschien noodlottig. Zijn enige spontane moord is n.l. die op zijn vrouw, die dit zeker wel verdiende, omdat zij hem ontrouw was met een N.S.B.’er en hem toen voor het gemak maar bij de Duitsers aangaf, maar als men in het eindeloze proces dat het boek besluit haar getuigenis had kunnen hebben had dit Osewoudt misschien kunnen helpen. Dit misschien is evenwel een groot misschien, want de juiste gang van zaken wordt niet opgehelderd. Het wordt nooit bekend wie Dorbeck is, hij verdwijnt. Is hij dood? Was hij zulk een geheim agent dat men hem geheim liet blijven? Of was hij een provocateur en willen de geallieerde organisaties vanwege hun prestige niet toegeven dat hij ze te handig afgeweest is? Het kan allemaal en het is geheel in overeenstemming met de verwarring van iets als oorlog en verzet dat dit niet opgehelderd wordt, maar in dit en nog enige kleinere mysteries, in de consequente stroom van ongelukkige toevalligheden, waardoor Osewoudt het bestaan van Dorbeck niet kan bewijzen, schuilt m.i. de enige zwakheid van dit boek; het gaat erdoor op een kafkade lijken en ik houd niet van Kafka.
Ik heb tot nu toe enigszins het verhaal verteld, ik zal nu ook moeten zeggen wat ik er van denk. Welnu, ik vind het in ieder geval voortreffelijk. Ik vraag mij af of ooit een Atheens schouwburgpubliek uit de 5e eeuw voor Christus zo sterk de beklemming heeft ondergaan bij het zien hoe de tragische held zijn ondergang tegemoet ging, als wij dit zien gebeuren bij Osewoudt. Meesterlijk wordt ook (zoals ook, maar op veel kleinere schaal door Van het Reve in ‘De Ondergang van de Familie Boslowitz’) de vreemde stemming van de bezetting weergegeven, het verzet waarvan ook de verzetslieden zo weinig weten, het toch voortleven en het proberen van zijn leven te genieten, het zo geleidelijk zich adapteren aan monsterachtige toestanden. Men herleze b.v. de passage over het doden van Lagendaal en de wandeling in de buurt van Lunteren; dit is een van die scènes die iemand bijblijven. Ik zei U reeds dat ik het begin van de roman snel doorlas, ik zei nog niet dat ik verderop steeds moeite had om verder te lezen omdat het gebeuren mij zozeer aangreep. Het talent van Hermans schijnt altijd door zijn stof ‘heen te moeten breken’. Als ik zoiets zeg, meen ik er evenwel bij te moeten zeggen dat ik een dergelijke uitspraak als beeldspraak beschouw. Beter zou men kunnen zeggen dat Hermans’ talent nu eenmaal zo is, dat hij spontaan iets voortbrengt, dat moeizaam en getourmenteerd is (of schijnt).
Waarschijnlijk zullen er mensen zijn die deze roman als een smaad jegens het verzet beschouwen, maar m.i. hebben ze ongelijk. Als ‘het verzet’ voor sommigen iets onaantastbaars is geworden in het genre van ‘god, koning en vaderland etc.’ dan is het voor dezen zeker voor niets geweest. Wat is tenslotte ‘voor niets geweest’? De gehele oorlog is ongetwijfeld in talloze opzichten voor niets geweest, maar toch is er door die oorlog een eind gekomsen aan Duitse terreur
en jodenvervolging. Daar staat weer tegenover dat voor 1940 men talloze gelegenheden om de oorlog en de jodenvervolging te verhinderen, heeft laten voorbijgaan. Iedereen heeft altijd wel een beetje gelijk, misschien zelfs Montgomery. Misschien had inderdaad de oorlog onder zijn leiding korter geduurd en minder mensenlevens gekost, maar dat weten alleen de goden.
Ik durf iedereen uit te dagen mij een zin in de ‘Donkere kamer van Damocles’ aan te wijzen, waarin gezegd wordt dat het verzet fundamenteel iets verkeerds was. Verder, hoe weinig het ook blijkbaar helpt, kan men ooit genoeg zeggen hoe vele dingen, waar mensen hoe dan ook samenleven, verkeerd gaan?
L. TH. LEHMANN