Het tijdperk van het gejank
door S. Tas
We leven in het tijdperk der conferenties. Er is nog nooit zo vaak geconfereerd en in zo’n tempo; en de belangstelling schijnt geen ogenblik te verflauwen. Er is toch aan afleiding geen gebrek. Daar zijn de Tour de France, het huwelijk van Brigitte Bardot, het bezoek van de Venus-tourist aan het hof. Maar ieder voelt toch dat de conferentie van Genève een ontspanning is van een ander gehalte, van een meer serieuze aard. Zij die menen dat een inflatie van deze bijeenkomsten een daling in de waardering der toeschouwers zou veroorzaken, komen bedrogen uit. Hier en daar is er misschien wel iemand die meent dat de twaalfde conferentie eigenlijk het bewijs levert dat de elf voorafgaande nutteloos geweest zijn; maar een dergelijke opmerking dringt nooit door tot de voorpagina’s der dagbladen. En de hemel weet dat de voorpagina van een krant verduiveld veel lijkt op de achterkamer van het gangbare politieke kopstuk. Er moet een belangengemeenschap bestaan tussen de kranten en de conferenties. Zo ongeveer als die welke bestaat tussen het Parijse sport-dagblad l’Equipe en de Tour de France. Ik heb al enige malen van een diplomaat, en in de krant – de verzuchting gelezen ‘dat er tenminste niet gevochten wordt, zolang er wordt gepraat’. De conferenties vervullen dus een sociale functie van periodieke aard, die het midden houdt tussen een Olympiade en een Gijsbrecht-voorstelling. Het scenario is niet intelligenter, maar het slot is in elk geval gelijk aan dat van de Gijsbrecht. Want als alles afgeIopen en verknoeid is, worden de hoofdpersonen in een bootje geladen en naar een ander land gebracht – waar ze het, naar alle berekening, waarschijnlijk op dezelfde wijze gaan verknoeien. Maar dat is een opmerking die je beter niet kunt maken noch op het eind-examen, noch in de kranten-verslagen. Aangezien er geen prijs uitgereikt wordt, moet de spanning ergens anders vandaan komen. Maar dat is gauw gevonden: men heeft uitgerekend dat we nu al jaren aan de rand van de afgrond leven. Twee jaar geleden – zo werd me gisteren meegedeeld door de Franse radio (die nu vrijwel geheel is gelijkgeschakeld, en dus een officiëel karakter draagt), twee jaar geleden waren we bijna in een wereld-oorlog gedompeld. U herinnert het zich waarschijnlijk niet meer, maar er werd toen haast gevochten om het eiland Quemoy. Het eiland ligt er nog steeds. De zevende vloot van Amerika trouwens ook. Er zou dus eigenlijk aanleiding zijn om, inplaats van de vraag ‘waarom de oorlog komen moet’, de andere vraag te stellen, ‘waarom hij nog steeds niet gekomen is?’ Maar die vraag zou indecent zijn; want ze zou raken aan de wortel van de Wichtigtuerei waarin pers en diplomatie elkaar nu al jaren gevonden hebben. Laten we elkaar goed begrijpen: er ìs natuurlijk een geweldig probleem; het probleem van het rode fascisme, het Russische gevaar dat de vrije wereld bedreigt. Ik beweer alleen dat dit probleem zich uiterst slecht leent voor een conferentie. Want die tegenstelling is fundamenteel. De miskenning van dit eenvoudige grondfeit heeft ons al de helft van Europa gekost. Men herinnert zich misschien nog dat Rusland, na de oorlog, gebruik gemaakt heeft van het feit dat een aantal lichthoofdige Europeanen het als een vriend beschouwden, om geheel Oost-Europa in te pikken, met uitzondering van West-Berlijn. Om dat West-Berlijn is het nu begon-
nen. De Russen willen ook dat inpikken teneinde het gebied die ze thans beheersen af te ronden. De Russische regenten hebben laten weten dat ze West-Berlijn, die etalage van het Westen, als een provocatie beschouwen. En onmiddellijk werden in het Westen mensen gevonden die voor deze redenering ontvankelijk bleken. Het meest voor de hand liggende antwoord zou natuurlijk luiden: wanneer U een étalage van de vrijheid als een provocatie beschouwt, bent U zelf een hoogst verdacht sujet. Maar ieder begrijpt dat de Russen na een dergelijk antwoord boos zouden worden, en met boze mensen kan men geen conferentie beginnen. De provocatietheorie is overigens niet van humor ontbloot. De Russen hebben alle overeenkomsten verbroken om zich van Oost-Duitsland meester te maken; ze hebben West-Berlijn alleen gespaard omdat daar Westerse troepen gelegerd waren. De Russen hebben daarna eigenmachtig verbindingslijnen bezet die in gemeenschappelijk beheer zouden staan van de gezamenlijke geallieerden. Ze eisen thans van ons dat wij hen in de gelegenheid stellen hun diefstal af te ronden, en hun contractbreuk te legaliseren. De eis is zo onbeschaamd, dat ze met een hoonlach behoorde te worden afgewezen; en het feit alleen dat men haar als agenda-punt van een conferentie aanvaardt, is al een deuk in ons prestige. Het heeft niet de minste zin met de Russen te debatteren over de argumenten waarmee ze hun eis staven. Wanneer zij bijvoorbeeld beweren dat West-Berlijn een centrum is van spionnage tegen het Russische systeem kan men natuurlijk antwoorden dat er in West-Berlijn ook een paar Russische kidnappers rondlopen. En trouwens, men zou er aan kunnen toevoegen dat het gehele Westen, dank zij zijn democratisch systeem, een spionnagecentrum ten bate van Rusland is. Niet waar, Meneer Fuchs? Maar ten slotte is dat een spelletje, net goed voor diplomaten en schrijvers van Toestanden en Kronieken. Waar het om gaat, is de vraag die ik reeds in de aanvang stelde: waarom ligt Quemoy er nog steeds rustig? Waarom is West-Berlijn niet ingepikt? Als men op die vragen het antwoord heeft geformuleerd, weet U ook wat U de Russen moet antwoorden.
Want, om een ander elementair feit in herinnering te roepen: we bevinden ons thans in de atomaire remise-stelling. De situatie wordt niet meer beheerst door de vraag wie van beiden, Rusland of Amerika, een oorlog kan winnen; ze wordt bepaald door het feit dat elk van de twee de ander een dergelijke schade kan toebrengen dat de oorlog zelve een twijfelachtig object wordt. Deze situatie heeft vervelende kanten, maar ze heeft niet alléén vervelende kanten. Natuurlijk, zenuwlijders, en zij die aan de kost moeten komen door de verkoop van zenuwstillende dranken, vinden daarin aanleiding om de wereld met hun gejank te vervullen. Maar het feit dat de Russen hun achterstand op nucleair gebied ingehaald hebben – niet het minst dànk zij de zenuw-lijders en zenuw-stillers – heeft in elk geval dit voordeel: dat ze tans weten wat het atoomwapen betekent en wat hen dus bij een onvoorzichtige provocatie te wachten zou staan. Geloof me, onvoorzichtige gebaren heeft men van de kant der Russen niet te verwachten, en al het gepraat over het gevaar dat door een incident iemand het regiem uit de hand zou lopen, is onzinnig. De meest kenmerkende trek van het Russische regiem is zijn centralisme. Er valt in Rusland geen mus van het dak als het Polit-bureau het niet wil. Maar bovendien, en dit is het voornaamste, een oorlog breekt niet uit door een incident, maar door de betekenis die het regiem aan het incident hecht. De wilsbeschikking ligt àltijd bij het Polit-bureau, en het Polit-bureau, zoveel mag men wel afleiden uit de reclame die het met de Spoutnik-affaire gemaakt heeft, weet waar het nucleair aan toe is. De vraag, of U bereid is voor West-Berlijn te sterven is een gemene vraag, omdat ze Uw oren wil dichtstoppen voor die andere vraag: of U bereid bent voor de vrijheid te sterven. Maar ze heeft bovendien geen zin, omdat ook de Russen geen overdreven verlangen koesteren voor Berlijn te sneven. En men kan er helemaal van opaan dat het verlangen van de gewone Rus, het regiem der on-vrijheid te verdedigen dat hem tyranniseert merkbaar geringer zal zijn dan de bereidheid die het Westen ten slotte altijd weer opbrengt om zijn eigen beschaving en vrijheid te beschermen. De kans op een oorlog is dus heel wat geringer dan de paniek-zaaiers ons willen doen geloven. De Russen hebben nooit een werkelijk conflict met het Westen aangedurfd. Ze hebben het niet aangedurfd toen de vrede aanbrak, en, dank zij de dwaze demobilisatiekoorts van 1945, het Westen zijn flank op gevaarlijke wijze had ontbloot. Sindsdien is de Nato opgebouwd; sindsdien is het nucleaire wapen ontwikkeld, en sindsdien heeft Rusland de betekenis van dat wapen leren beseffen. De conflicten die we tot nu toe gekend hebben zijn lokaal gebleven en indirect. De Russen hebben het directe contact met Amerikaanse soldaten vermeden. Er is blijkbaar heel wat voor nodig om dat geweldige wereldconflict te ontketenen. Het beeld, dat wij op het ogenblik zitten te confereren met een revolver in de zak, die ieder ogenblik kan afgaan, is één van die vervalsingen waaraan een bepaald soort diplomaten en hun journalistieke handlangers zich schuldig maken. We kunnen dus onze situatie rustig bekijken, wat ons natuurlijk niet ontheft van de ver-
plichting paraat te zijn. Integendeel, we kunnen slechts rustig zijn omdat, en zolàng, we paraat zijn. En hieruit volgt onmiddelijk de taktiek van de Russen. Ze kunnen geen oorlog riskeren, maar ze kunnen wel proberen onze paraatheid te ondermijnen. Onze paraatheid ondermijnen, dit kan, eensdeels materieel, door ons mee te sleuren in een ontwapenings-conferentie. Een dergelijke conferentie kunnen ze op elk gewenst ogenblik saboteren; inmiddels kunnen ze ons bedriegen. Ze kunnen ons moreel ondermijnen, door ons dermate met angst te infecteren, dat wij zonder strijd prijs geven, wat de Russen mèt strijd niet durven nemen. Niets is zotter dan de bewering dat we een conferentie nodig hebben om nu eindelijk eens achter de bedoelingen van de Russen te komen. Die bedoelingen zijn volkomen duidelijk, en iedereen die niet helemaal gek is, bekend. Wat willen de Russen hebben? Antwoord: alles! Wat willen de Russen daarvoor doen? Antwoord: alweer alles – short of war. Men hoeft naar die dingen niet eens te raden, want de Russen hebben het nooit onder stoelen of banken gestoken. Aangezien de Russen het geweld zelve niet willen gebruiken, blijft hen niet anders over dan het gewelddadig confereren. Vandaar de grove toon, de onbeschoftheid als methode, het dreigement als wapen, het koejeneren als taktiek. Men hoeft bij de Russen niet aan te komen met de waarschuwing dat dezelfde methode Hitler ten slotte ten val heeft gebracht. Want ten eerste was Hitler ergens een romanticus, en de Russen hebben van de speciale romantiek waaraan Hitler leed, geen last. Maar bovendien: De Russen weten, zogoed als wij, dat Hitler vóór hij de fatale laatste stap deed het met die koejeneer-taktiek een heel eind gebracht had. En niets wijst erop dat het aantal democratische zwakzinnigen vandaag geringer is dan in 1938. De mensheid leert niets van de geschiedenis, omdat zwakzinnigheid nu eenmaal niet iets is dat je af kunt leren. Je hebt het, of je hebt het niet, en de meesten hebben het. Want het is nu langzamerhand wel duidelijk dat de gemiddelde mens niet in staat is harde waarheden koelbloedig onder de ogen te zien. De gemiddelde mens, dat wil zeggen, de grote massa der kiezers. En daaruit komt ten slotte een flink stuk van onze misère voort. Al jaar en dag zijn de Engelse conservatieven en Labour-mensen aan het opbieden in lamlendigheid, in de hoop bij de verkiezingen de vruchten te plukken van de oorlogsmoeheid van het Engelse volk. Natuurlijk, men wil ook Grote Mogendheid spelen, hetgeen meebrengt dat men eensdeels probeert de grote broer Amerika in zijn eigen – Engelse – gezeur mee te sleuren, anderzijds ook weer aan zijn eigen flirt met het pacifisme zekere grenzen moet stellen.