Kort en klein
Meneer pastoor en de softenonnekes
door Jac. van Hattum
Meneer Pastoor stuurde zelf zijn grote slee waarin niemand zat.
In de caravan stonden, als eieren op een rekje, de softenonnekes, arm- en beenloze wezens, in sinister zwart, zielig als de ziel, die er in heette te huizen.
Het interieur der caravan was speciaal voor de softenonnekes geconstrueerd: eierplank achter eierplank en in ieder gat een been- en armloos wezen voor welks behoud de Alleenzaligmakende Moederkerk had gevochten tegen een humane wetenschap tot het tijdig ingrijpen om vermeend leed te voorkomen.
Het koor der softenonnen was zeer beroemd.
Zachtjes gonsden ook nu de stemmen in de caravan, zodat het was alsof deze gevuld was met reusachtige bijen aan wie poten en vleugels waren ontrukt en die nu met de achterlijven in de cellen van een raat beklemd zaten.
De pastoor achter het stuur prees de Heilige Vader, die zo’n felle critiek had uitgeoefend op het vernietigen van het wordend wonder; die van misdaad had gesproken en de kerk zich had laten ontfermen over de softenon-slachtoffers, die, waar het meisjes betrof, tot softenonnekes opgeleid werden en welke kerk voor de knechtjes onder hen de Softaner Orde stichtte.
Verrukkelijke zangsters en zangers allen, zoals een geschonden vogel ook schoner heet te zingen.
Door de deinende beweging van auto en caravan deden de softenonnekes denken aan tuimelaartjes; de gekuifde hoofden onwillig meedeinend vaak; recalcitrant knikkebollend;
weigerachtig in de schommeling van de eigen ei-romp te delen.
‘Om drie uur,’ bedacht Eerwaarde zich, ‘is het voedering der softenonnekes, dan dien ik terug te zijn.’
Door de plotselinge verhoging der snelheid kwamen de tuimelaartjes in wilde beweging, maar geen der zwarte eieren schoot uit het rekje.
Een nerveus, hulpeloos gegiechel klonk in de caravan.
Even keek Eerwaarde achterom, glimlachte en knikte tegen de gevulde eierrekken.
‘Hoeveel zielen zijn hier behouden,’ bedacht hij zich.
Het softenonnenkoor vond in de kathedraal, waar de zang zou worden opgenomen, eendere stellages opgesteld, als in het caravan-interieur.
Dienstvaardige handen droegen met besliste bewegingen de softenonnekes van rek naar rek.
De pastoor liet de caravan van zijn wagen loshaken.
Hij wist hoeveel tijd het zuiver vastleggen van de zang voor langspeelplaten eiste en wilde intussen aan andere verplichtingen voldoen.
In de kathedraal stemden de eieren: ‘Mieh – mieh – mieh!’
Vocaal toch werd de eerste plaat.
‘Mieh, mieh, mieh…’
De koorleider toonde dat het mèt armen toch ook wel gaat in de wereld.
Diep uit de tunnels, de overkappingen en overhuivingen der hoofdbedekking, klonk het: Exsultate, jubilate, a vos animae beatae, dulcia cantica canendo cantui vestro respondendo, psallant aethera cum me, zo juichend, alsof het geluk eerst begint bij het volledig gemis van armen en benen.
De pastoor intussen bezocht zieken; troostte dezen, wijzend op het geluk der softenonnen, die in onvolprezen zang hun Schepper loofden, met de mond schilderden, juichten en muciseerden; anderen door haar bestaan dwongen tot louter goede werken en tot voorbeeld van allen waren.
Toen hij in de kathedraal terug keerde was het vocale gedeelte feilloos opgenomen en was het tevens tijd de softenonnekes naar het klooster te vervoeren.
Snel werden ook thans weer door uiterst behulpzame handen de nonnetjes uit de caravan gelicht en in een eetzaal met
zeer lange tafels, in gaten geplaatst, in lange banken aangebracht.
Nergens staat in de Heilige Schrift, wat het manuaal althans betreft, hóé het gebed des Heren dient te worden gezegd. Het wèrd gezegd en handen en voeten zijn er au fond niét bij van node.
Het slaan van het kruis werd vervangen door een juichend exsultate, jubilate en dan eerst begon de eigenlijke voedering, interessanter dan die van zeeleeuwen of zwarte panters.
Men had deze kwalijk behuisde zielen, Goddank, niet voor niets aan de praenatale dreiging ontrukt.
Bij ieder gevoerde hap las men de vreugde op het gelaat der getroffene.
De serverenden overtroffen zichzelf in goede werken en wel mocht het een misdaad heten van wie zo’n zwart ei in de dop gesmoord zou hebben.
Wat was de mond niet voor een alles vervangend orgaan: dienstig tot bidden, responderen, zingen, tekenen en schilderen. En werd de hostie ook niet op de tongen der wèlgearmden gelegd?
Deze maaltijden eisten overigens minder tijd dan men wel zou vermoeden, want zelfs dit serveren kende ook z’n franse slag.
De zwarte bekleding der softenonnen getuigde daar dikwijls van.
‘s Nachts lei ei naast ei in de dormter. Tegen het fatale occultisme der zinnen preken had hier geen zin.
Hoezeer zijn de handen niet attributen des Duivels!
En hoe groot is dikwijls niet zelfs de perversie van benen en voeten!
Wat konden deze softenonnekes anders zeggen dan: ‘Het ei en ik’; eivormig het vleselijk, onvolmaakte voertuig; de behouden ziel het puurste ik, dat aanvechtingen zoal kende, toch van geen bevrediging wist.
En aan al dezen schonk de kerk die Liefde, die men eveneens en als om strijd schenkt aan gruwelijk door de oorlog verminkten.
En de kerk zei niet, als het oude vrouwtje uit het sprookje Moederliefde: ‘Oei! Oei! Oei!’ en deze softenonnekes waren geen ondankbare honden, als de arm- en beenloze zoon in de
zak op de rug van het oudje; dezen baden, zongen, dankten, prezen, tekenden, schilderden met de mond, die van geen vloeken wist.
Tot er brand in het klooster uitbrak op vastenavond en vrijwel al het personeel vrij-af had en carnaval vierde.
Ze kwamen net op tijd, de feestneuzen, om aangebrand mensevlees te ruiken.
In verkoolde kuiltjes staken de softenonnekes of ze lagen geblakerd in bedden als vreemdsoortige alruinmannetjes; koddige, verkoolde stukjes wortelstok.
Want zonder armen en benen doe je niet veel tegen alverslindend vuur.
En de zotte maskers en de feestneuzen en de kermistoeters en de mansbroeken, strak gespannen over vrouwebillen en de rokken rond harige manskuiten, het werd allemaal ineens zo dwaas.
‘Och! Och! Onze softennonnekes, och èrme,’ kreunden de meesten, want ze waren niet en nooit meer te vervangen, want softenon was al ruim een kwart eeuw aan de pharmaceutische handel onttrokken.
Alleen de monniken van de Orde der Softaners zongen het requiem en dat ook die konden zingen zei ik u reeds.