Kort en klein
De perikelen van het schrijverschap
(Orwell, Ter Braak en Du Perron, en Charles) voor J.N.
1
Van Orwell las ik destijds 1984; jaren later Animal Farm; wat was de indruk die beide boeken op me maakten? Na jaren niet meer na te gaan; geen teken dat ze m’n leeservaringen herordenden. Zelfs een betrouwbaar advies naast me neergelegd. Tot plots toch werk van Orwell in m’n handen raakt, toevallig, door de heruitgave ervan in de Penguin-uitgave. Begonnen in het niet eens meest relevante Hommage to Catalonia; dan gefascineerd raken door de bezetenheid waarmee in dat boek een politieke situatie onder ogen wordt gezien: plots een boek – zonder kop en staart naar de vorm: als genre mislukt – maar substantiëler dan veel ‘geslaagder’ werk: een ontmoeting, een bewustwording, een afrekening. En bewondering over zo’n ontstellende eerlijkheid.
Orwell schreef Hommage to Catalonia om de leugens die er buiten Spanje over de Spaanse Burgeroorlog in omloop waren te ontmaskeren met de bedoeling politieke invloed uit te oefenen.
‘Every line of serious work that I have written since 1936 has been written, directly or indirectly, against totalitarianism and for democratic socialism, as I understand it.’
(Why I write – Collected Essays p. 424.)
Hommage to Catalonia was het eerste grote werk vanuit dit gezichtspunt geschreven; de volgende werken vulden aan wat Orwell de Engelse literatuur als een gebrek aanwreef (namelijk het ontbreken van bekentenisliteratuur van ex-communisten – vandaar het belang van Koestler voor Engeland) niet in de zin dat hij deze literatuur schreef, maar wel in die betekenis dat hij zich bezighield met het probleem, dat tot de
bekentenisliteratuur leidde: de verhouding van de schrijver tot de politiek.
2
De geëngageerde literatuur is (zonder op de verschillen in te gaan, die vanzelfsprekend het beeld ervan mede bepalen) de literatuur die zich verbonden heeft aan een politiek program en ze vervult in dit actieprogram par consequence extrême de taak van de propaganda. Literatuur is echter geen propaganda en het gebruik van z’n werk als zodanig wordt door de schrijver in laatste instantie afgewezen, nadat hij er zich in eerste instantie mee accoord verklaard heeft. Het verschil tussen een politieke tekstenschrijver en een geëngageerd schrijver is practisch niet groot, maar ideëel handhaaft de geëngageerde schrijver een fundamenteel verschil. Beiden mogen door de politiek voor dezelfde opdracht zijn gesteld, maar de schrijver zal zich niet identificeren met de tekstenschrijver; het omgekeerde is eerder het geval en geeft meteen dit verschil aan. De tekstenschrijver is professioneel dienstbaar en professioneel beschikbaar; dit professionalisme wijst de schrijver af; aan zijn schrijverschap ontleent hij zijn beschikbaarheid en dienstbaarheid. Het beroep van de politiek op hem is een appèl aan zijn persoonlijkheid (wat de tekstschrijver hoogstens kan pretenderen), aan zijn waarde die hij als mens vertegenwoordigt en die in zijn werk uitdrukking heeft gevonden. De politiek echter overvraagt de schrijver; ze eist van hem dat hij zijn waardigheid (= dat wat hem tot schrijver maakt) opgeeft, als was het een pretentie, onder het mom dat hij zich het best uitdrukt in een politieke activiteit, die echter niet anders dan een nieuwe pretentie is! Deze pretenties zijn verwisselbaar, maar de schrijver die meent daarmee zijn schrijverschap te redden, maakt een vergissing. De politiek appelleert aan zijn waardigheid; probeert hem die waardigheid te ontfutselen en slijt hem haar waardigheid; de schrijver heeft zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn schrijverschap ondergeschikt aan die tegenover z’n medemens, die in het politieke program gesteld wordt; de goede bedoelingen waarmee de schrijver op de eis van de politiek inging, zijn uitgebuit; wat hij oploopt is een slecht geweten; de politiek appelleert daaraan als was het een schuldbesef;
door dit schuldbesef levend te houden, blijft de schrijver aan het politieke program gebonden.
Orwell lijkt zich te onderschikken aan een politiek program, met name het democratisch socialisme, maar door de toevoeging ‘as I understand it’ wijst hij deze eis haar plaats. Het omgekeerde is karakteristiek voor de engagementsliteratuur. Tegelijkertijd erkent Orwell de eis van de politiek; het is nonsens de politiek buiten beschouwing te laten. De politiek kan een eis aan de schrijver stellen als schrijver. ‘There is no reason why he should not write in the most crudely political way, if he wishes to. Only he should do so as an individual, an outsider, at the most an unwelcome guerrilla on the flank of a regular army.’ (Coll. Essays – Writers in Leviathan p. 433.) De mogelijkheid bestaat dat de schrijver niet op één van deze manieren kan optreden; in dat geval, zegt Orwell, behoort hij niet te schrijven ‘om zijn impulsen niet te vervalsen’ en kan hij alleen nog als staatsburger politiek handelen. Orwell onderscheidt dus de politieke en de creatieve taak van de schrijver; een onderscheid dat in de engagementsliteratuur wordt verdoezeld. Door dit onderscheid wordt duidelijk waar de verantwoordelijkheid van de schrijver ligt en waar die ophoudt en waar de staatsburgerlijke verantwoordelijkheid begint. Dit laatste impliceert evengoed een ‘schuldbesef’; nuchterheid en intelligentie scheiden echter dit domein van dat van de waardigheid. De politiek kan die waardigheid vernietigen, zoals in de geëngageerde literatuur of het zwijgen opleggen, zoals Orwell aantoont. Daarom is Orwell, hoewel hij in bepaalde gevallen de literatuur in dienst van de politiek mogelijk acht (zelf probeerde hij van politiek schrijven een kunst te maken) geen exponent van de engagements-literatuur: hij staat er apart naast.
3
De houding van Orwell is niet uniek, hoewel de intelligentie en nuchterheid (met zijn opvatting van fatsoen!) die er voor nodig zijn, partijgangers onmogelijk maken. Men hoeft de engagementsliteratuur (z’n overmaat aan) partijgangers niet verwijten, als het niet zo was dat zij ook de vergissing maken – en nog heel wat opvallender.
Orwell staat echter niet alleen; Ter Braak en Du Perron, hoe
ongerijmd het verband verder met Orwell ook is, hebben zich over de politiek uitgelaten op een manier, die verwant is aan Orwell’s.
Hun uitspraken dat de politiek zich met hen ging bemoeien en dat de politiek als een stoornis opgevat werd, zijn verwant aan het poneren van het onderscheid tussen de creatieve en politieke taak van de schrijver. Ter Braak en Du Perron wilden van de politiek geen dupe worden; in de woorden van Orwell: zij wilden hun impulsen niet vervalsen. Dit is hen gelukt, tot zij metterdaad van de politiek de dupe werden. Dit laatste heeft een vergissing in de hand gewerkt, die de houding van de geëngageerde schrijver lijkt te rechtvaardigen. Men neemt aan dat zo Ter Braak en Du Perron na mei 1940 in leven waren gebleven, zij door tie Duitsers omgebracht zouden zijn. (Vgl. de bibliografische notitie in deel 7 van het Verzameld Werk van Ter Braak.) Men is geneigd aan de te verwachten dood van deze schrijvers een paradoxale betekenis te hechten: zij voldeden aan de eisen die de waardigheid van de schrijver en die van de staatsburger aan hen stelden. Deze paradox gaat echter alleen op als men in het oog houdt dat de situatie uitzonderlijk was!
De vergissing die de geëngageerde schrijver maakt, wordt alleen gerechtvaardigd in de extreme situatie en dan alleen; bij de ‘vergissing’ blijven is juist als de situatie extreem blijft. Men kan de zaken ook omkeren en de situatie extreem blijven zien om bij zijn vergissing te kunnen blijven. Het voorbeeld van dit laatste is Charles.
Orwell scheidde de verantwoordelijkheid van de schrijver en die van dezelfde persoon als staatsburger na de oorlog; achteraf constateren hoe de verhouding ligt in een extreme situatie – die de oorlog is – is gemakkelijker dan zijn houding vooraf formuleren. Achteraf blijkt iets extreem te zijn geweest; vooraf staat men met zo goed als lege handen. Toch kiest men partij. Ter Braak en Du Perron weigerden de situatie als extreem te aanvaarden1); anderen waren daartoe wel bereid. Het verschil in appreciatie van de politieke situatie wordt duidelijk gedemonstreerd door een uitspraak, als ‘de politiek is een stoornis’ naast wat Charles b.v. vertelt in zijn Volg het
spoor terug: hij kon zich niet voorstellen dat mensen zich als lammeren naar hun fusilladeplaats lieten brengen, zonder een poging tot vluchten te ondernemen. M.a.w. in een paralyserende situatie komt Charles tot actie; in een extreme situatie beweegt hij zich als een vis in het water2)). Du Perron – bij wijze van spreken – ligt op het droge te stuiptrekken, maar blijft de nood als nood stellen; Charles doet de nood deugd.
De nood als nood stellen impliceert een houding, die zich niet neerlegt bij wat is, maar daar een standpunt tegenover bepaalt, dat overwonnen is als zich de volgende situatie opdringt, die tot een nieuw standpunt noodzaakt. Er is een ontwikkeling van standpunt tot standpunt; met hoeveel kracht een standpunt op een bepaald moment ook wordt geponeerd en hoe absoluut het ook wordt beleden, het standpunt is ‘voorlopig’. Wie de nood deugd doet, bepaalt evengoed een standpunt, maar blijft daarbij; of de situatie zich nu wijzigt of niet, het standpunt is ‘voorgoed’.
Daarmee wordt de tragiek van Charles duidelijk: hij verovert geen nieuwe standpunten, maar handhaaft het oude; of het nu oorlog is of niet, de situatie blijft voor hem extreem. De oorzaak daarvan is dat Charles nog steeds geobsedeerd wordt door de oorlog; hij strijdt enerzijds tegen de verschrikkingen van de oorlog anderzijds aanvaardt hij de situatie: d.w.z. de extreme situatie waarin complicaties afwezig zijn en niets het handelen bemoeilijkt; waarin men over goed en kwaad niet hoeft na te denken, maar door zijn daden zonder meer goed doet.
Charles weet het allemaal zo goed; recent is de kwestie of een autofabrikant collaboreerde weer nieuws geworden3)). Wat deze koudfronter niet wenst te accepteren is collaboratie b.v. Wie zich daaraan schuldig maakte, handelde fout. Binnen dit denkkader kom ik tot de conclusie, dat de Nederlandse Spoorwegen tot de spoorwegstaking collaboreerden, dus fout waren; en daarna goed.
Collaboratie is fout, maar de zaak is daarmee niet af: wat Charles achter deze uitspraak verbergt is een onderscheid, dat
hij niet kan en niet durft maken: het onderscheid namelijk tussen meer niveaux van verantwoordelijkheid; m.a.w. de erkenning dat er een andere verantwoordelijkheid mogelijk is dan louter en alleen die van de illegaal Charles.
Maar over zichzelf spreekt Charles niet (de enige manier om achter dit onderscheid te komen), maar over anderen, die hij zo bliksems goed op hun nummer weet te zetten. Maar waar staat deze meneer zelf en wat weet hij nu eigenlijk van die anderen?
Hoeveel notie geeft hij te kennen te bezitten van b.v. een fabrieksdirecteur die de zorg van honderden, zo niet meer, werknemers heeft en in wiens fabriek schroefjes worden geproduceerd waarmee oorlogstuig in elkaar wordt gezet? Hij collaboreert, maar dat hij het bestaan verzekert van honderden mensen in zijn directe omgeving ontgaat Charles. Hij is nu eenmaal niet sterk in het denken in termen van maatschappelijk nut; hij moest dat nut eens van zijn illegaliteitsverleden nagaan en dat van de gehele illegaliteit in het bijzonder en dat vervolgens eens gaan vergelijken met het nut van het bovengrondsverzet, dat ook wel een onderzoek waard is. Misschien dat hij dan wat voorzichtiger wordt met een term als ‘collaboratie’ en wat minder hard scheldt (indicatie dat hij twijfelt aan het nut van zijn optreden?); maar daar waagt Charles zich niet aan; het maatschappelijk nut bagatelliseert hij; zijn activiteit bevredigt hem moreel en is dat niet nuttig genoeg? Waar Charles aan voorbijgaat is dat de maatschappij tijdens de Duitse bezetting moest blijven functionneren, om de naoorlogse maatschappij een basis te geven. Deze continuering vereiste geven en nemen; dat deze positie (hoeveel gerechtvaardigde critiek er ook op mogelijk is) tragisch is, ziet Charles niet. Het beeld dat Charles van de oorlogsmaatschappij geeft is dat van de individuele terrorist; nergens houdt Charles zich bezig met de organisatie ervan; het beeld dat hij ervan geeft is dat van een jungle, die zij ook, maar niet alleen was; het onder de eerste noemer brengen en daaronder alleen, zoals Charles doet, is vervalsend.
Men hoeft Charles niet persé een gebrek aan intelligentie aan te wrijven, maar wel zijn overmaat aan gemoraliseer; de moralisten weten het zo goed, maar wat wil Charles nu
precies met zijn onderzoekingen? Een maatschappij zonder dit, zonder dat etc. – maar welke maatschappij in het bijzonder dan wel?; de détails van de laatste vindt Charles kennelijk onbenullig; alleen houdt hij zich zelf met détails bezig!
Een maatschappij zonder fascisten? – een verschuiving van de maatschappijstructuur naar de mensen die erin leven, is evenveel als weinigzeggend, want iedere maatschappij heeft z’n fascisten en een komende zal haar variant plebejers wel hebben.
Het paradijs wijs ik naar de plaats waar het hoort: in de verbeelding; en Charles’ jungle (waarheen het spoor niet moeilijk te vinden was gezien de instelling waarmee aan het zoeken werd begonnen) is tegelijkertijd een met horten en stoten werkende maatschappij, waarin de zorg voor het hemd ook nader lag dan die voor de rok, onze spoorzoeker-koudfronter ten spijt.
Charles is geobsedeerd door de oorlog en door de moraal. Volg het spoor terug is voor een deel de biografie van deze obsessie en voor het ander deel het actieprogram ervan. Van het kleine koude front is zonder meer actieprogram. Ik waardeer Volg het spoor terug om het element van zelfonderzoek, n.a.v. Van het kleine koude front concludeer ik dat dit zelfonderzoek quantité négligeable is; juist daardoor snijdt Charles zich de pas af en raakt hij zijn obsessie nooit kwijt; die obsessie weerhoudt hem de oorlog in de geschiedenis bij te zetten; er heerst nog steeds oorlog – al is het dan met een koud front – de situatie is nog steeds extreem: het heden verschilt niet van het verleden. Dit is de reden waarom Charles één der laatsten van de geëngageerde schrijvers is; daardoor neemt hij een uitzonderingpositie in; geprononceerd vertoont hij grootheid, maar vooral zwakte van het engagement.
Uit Van het kleine koude front spreekt minachting voor het maken van de geschiedenis (niet erg verschillend van de marxistische minachting ervoor): het heden als verleden op te vatten is reactionnair; wie politiek wil bezig zijn in het heden ageert met het oog op de toekomst; uit het verleden valt niets te leren; de geschiedenis herhaalt zich niet; hoogstens kunnen ontwikkelingen parallel lopen en daaraan kan aandacht besteed worden, maar niet meer dan om de huidige situatie bewuster te maken. Charles maakt niet bewuster; hij
leidt af; in zijn politieke strijd levert hij een achterhoedegevecht; zijn tragiek is dat hij meent in de frontlinie te staan.
Daarvoor is een andere instelling nodig; hopelijk richt Charles zijn – onmiskenbare – energie daar op. Wie weet brengt hem dat op een plaats waar zijn stem effect sorteert – en geen echo’s. Ik ben echter bang dat Charles tussen echo en galm de juiste toon niet meer kan vinden.
K.W. Swaak
Over dit hoofdstuk/artikel
over George Orwell
over E. du Perron
over Menno ter Braak
over J.B. Charles
- 1)
- Zeer zeker zagen Ter B. en Du P. het gevaar; alleen ze bleven hun politieke en creatieve taak scheiden.
- 2)
- Vgl. uit De vrouw van Jupiter; over de doodsangst van Elborg: Had je het in de bezetting? – Helemaal niet. Ik geloof dat het in de bezetting over was.
- 3)
- Het Parool d.d. 17-11-’62, pag. 7.