Afrika
l’Indépendance, n’est pas toujours la ‘décolonisation’.
Met deze titel als oorlogsverklaring neemt René Dumont in hoofdstuk VI van zijn boek ‘l’Afrique noire est mal partie’1) de geprivilegieerde kasten van de jonge afrikaanse staten onder vuur, ‘ministres, députés et fonctionnaires, version moderne de la cour de Louis XVI’, die uit handen van het franse koloniale bestuur de onafhankelijkheid ontvingen welke – en dit geldt vooral de economische – nog niet werd doorgegeven aan hen voor wie zij bestemd is.
‘Voor een te groot deel van de afrikaanse élite heeft het onafhankelijk worden niet meer betekend dan het in bezit nemen van de plaats der Blanken en het zich verzekeren van de – dikwijls buitensporige – voorrechten die tot dusver aan de “kolonialen” waren toegestaan’ (blz. 70).
Men moet Dumont in de eerste plaats lof toezwaaien voor
de wel felle maar toch niet te geëxalteerde uitbeelding van de zeer nadelige factor die de afrikaanse bourgeoisie blijkbaar vormt voor het op gang komen van de economische en sociale ontwikkeling in donker Afrika. Slechts vraagt men zich af of niet wat duidelijker naar voren zou moeten komen, in hoeverre hierbij de franse natie en de franse cultuur te kort zijn geschoten.
Dumont pleit bijvoorbeeld voor een ‘révolution scolaire rurale’, in het raam waarvan de instelling ‘onderwijs’ zou moeten worden gezuiverd van concepties, doelstellingen en methodes van koloniale herkomst, die de ontwikkeling remmen.
Van vitaal belang zijn volgens hem, het realiseren van agrarische produktieverhoging, vorming van lager bestuurskader waaruit t.z.t. een nieuwe politieke élite kan worden gemobiliseerd, versterking van de nationale saamhorigheid en stimulering van de arbeidslust.
‘Animation rurale’ heet de conceptie waarin zich het bovenstaande laat vangen. In plaats van de traditionele school: ‘qui se dit ‘humaniste’, mais qui, en réalité, accroît d’abord le mépris ‘du travail manuel’, staat daarin centraal: een ‘ferme-école’, met als primaire doelstelling, de jonge leerling niet van zijn plattelandsmilieu los te maken. In deze omgeving zal ‘l’encadreur de base’, de lagere bestuursambtenaar, als co-ordinator in de landelijke gemeenschappen optredend, het hard te verduren krijgen bij de plaatselijke féodale machthebbers, ‘la chefferie’.
René Dumont, die als agrarisch econoom een gewaardeerd adviseur is in onderontwikkelde landen, heeft daar in zijn functie toegang tot nagenoeg alle sociale niveaus. Waar hij aanwezig is leeft hij mee; uit alles wat hij hoort, ziet en aanvoelt tracht hij een zo indringend mogelijk begrip op te bouwen voor wat er eigenlijk gebeurt. Hij wil zich allereerst als vakman legitimeren en legt dus in zijn boek een concreet fundament van beschouwingen en adviezen op het gehele gebied van de landbouw-economie, geeft zo mogelijk voor de leek nog belangwekkende opmerkingen van algemeen-economische, financiële en bestuurskundige aard. Aangezien echter Dumont geen koele observator is, doch een medespeler, voelt hij het intens aan onder welke moeilijke sociologische en
sociaal-psychologische condities de jonge afrikaanse staten zich tot homogene samenlevingen moeten vormen.
Révolution scolaire, animation rurale; in hoeverre zijn zij realiseerbaar als niet de hoogste politieke leiding in de staten zich er voor inspant?
En als er één kritiek moet zijn op het betoog van de schrijver, dan is het wel terzake van de inadequate wijze waarop hij de ‘élite’ bezweert haar mentaliteit te veranderen en hiertoe askese en moraal aanprijst.
Wat kan men van deze adviezen verwachten als Dumont zèlf het moet toegeven: ‘Het vooraanstaande kader heeft niet begrepen of wil niet begrijpen dat er zaken zijn die het zich vóór alles ter harte zou moeten aantrekken, zoals de opvoeding van de onafhankelijk geworden Afrikanen tot burger’ (blz. 192). Er zijn idealisten nodig en geen carrièremakers!
Wanneer Dumont zich afvraagt, hoe uit dit moeras te komen, is zijn antwoord: ‘Par l’intervention de leaders nouveaux, issus de la masse paysanne.’ Deze zijn in aantocht, desnoods worden zij gerecruteerd uit de hier en daar al opererende maquis die volgelingen zal vinden onder de ontevreden boeren. Men moet hopen dat de bourgeoisie tijdig zal inzien dat een ‘nuit du 4 août’ te prefereren is boven een jacquerie.
J.C.D.v. Buschbach.
Voor geinteresseerde abonné’s zijn nog een beperkt aantal vroegere jaargangen beschikbaar tegen de helft van de prijs.
- 1)
- Editions du Seuil, 1962.