Russische notities
De Stuntel en de Stoter
De Literatoemaja Gazeta is het bestuursorgaan van de Russische Schrijversbond. Het blad is van krantenformaat, verschijnt driemaal per week, bevat behalve artikelen over industrie, landbouw en veeteelt en reportages over de knechting van arbeiders in het buitenland ook wel literaire beschouwingen, critieken, gedichten en fragmenten van originele werken. De Literatoemaja Gazeta is de voornaamste bron, waar onze Westerse deskundigen hun kennis van de Sowjetrussische literatuur uit putten. Wie pagina 4 van het blad opslaat, ziet in de rechter benedenhoek een aantal vetgedrukte namen staan, van de hoofdredakteur en het redaktiekollege. Tot en met Kerstmis 1962 was de hoofdredakteur een zekere W.A. Kosolapow (de naam betekent: stuntel), kennelijk een vlijtige beambte die de zeer loffelijke eigenschap bezat zich zo min mogelijk in te spannen voor een de partijlijn volgende redaktie-politiek en heel veel door de vingers te zien; in ieder geval, het blad bevatte in de jaargang van 1962 tal van belangwekkende zaken en artikelen van een inhoud die behalve voor partijleden ook voor gewone stervelingen begrijpelijk en waardeerbaar was. Totaan het nummer van 27 december 1962. Wie op die datum de Literatoemaja Gazeta opsloeg en zijn blik toevallig langs de bewuste hoek op pagina 4 liet afglij den, zag tot zijn verbazing een kleine, onopvallende verandering: inplaats van W.A. Kosolapow prijkte op de plaats van de hoofdredakteur een andere naam: A.B. Tsjakowski (de naam betekent zoiets als: de stoten. Nergens heeft, noch ervoor, nog op de dag zelf of erna, enige verdere aankondiging of verklaring in het blad gestaan over deze toch wel belangrijke wijziging in de redaktie. Wie is A.B. Tsjakowski? Het is een auteur van de oudere generatien*) die als romanschrijver een zekere naam heeft gemaakt, aanvankelijk met oorlogsverhalen als Het gebeurde in Leningrad (1943) en later met stoere arbeidersverhalen als Een jaar leven, De wegen die wij kiezen en die, hoewel geen uitgesproken ‘Stalinist’, toch tot de kategorie behoort van lieden die met een zekere nostalgie aan de Stalin-periode terugdenken, immers, toen de leidende Russische tijdschriften zich beijverden anti-Stalin gedichten (Jewtoesjenko) en anti-Stalin verhalen (A. Solzjenitsyn) te brengen, vond deze Tsjakowski het nodig in het maandblad Oktjabr’ (Oktober) van november 1962 een verhaal te publiceren, Het licht van een verre ster, dat als een soort apologie van de Stalin-terreur kan worden opgevat. De nieuwe hoofdredakteur van de Literatoemaja Gazeta
gaat sindsdien dan ook door voor een schrijver van de nieuwste richting in de Sowjet-literatuur: het anti-anti-Stalin genre. Het merkwaardige is nu dat, terwijl in de Literatoemaja Gazeta gedurende de hele jaargang 1962 tal van klinkende namen voorkwamen, zowel van de oude als van de jonge generatie, van de oude dichteres Anna Achmatowa tot en met Andrej Woznesenski, waarschijnlijk de belangrijkste dichter onder de jongeren, dat al deze klinkende namen van dichters, schrijvers, critici na 27 december 1962 plotseling van de vier pagina’s van de Literatoernaja Gazeta zijn verdwenen om plaats te maken voor geheel andere dichters, schrijvers en critici, waaronder men die van gediplomeerde Stalinisten kan aantreffen als bijv. A. Prokofjew. Wie op de jaargang 1962 een naamregister zou maken (ik heb het gedaan) en dit register naast een lijst van de huidige medewerkers aan de Literatoernaja Gazeta legt, zou ontdekken dat zij evenveel op elkaar lijken als de telefoongids van Amsterdam lijkt op die van Tokio. Waarbij het dan nog opvalt dat de nieuwe medewerkers af volkomen onbekende, òf volkomen beruchte namen dragen. Wat de leiding van een krant of tijdschrift in Rusland zich kan permitteren is zeker verbijsterend. Direkties van dergelijke organen in het Westen sloven zich voortdurend uit om de beste krachten, de beroemdste schrijvers, de briljantste geesten voor hun blad te winnen en zijn met handen en voeten gebonden aan de organisatie die zij hebben opgebouwd. Men stelle zich voor dat de abonné van ons degelijke en korpulente Elseviers Weekblad plotseling, zonder nadere redaktionele verklaring op een obskuur plekje van zijn lijfblad zag staan: ‘Hoofdredakteur: Theun de Vries’, ‘Redaktie-kollege: Jan Jansen, Piet Pietersen, Klaas Klaas-sen’. En dat hij geen enkele van zijn geliefde geestelijke voorlichters meer in de vertrouwde rubrieken terugvond. Zoiets gebeurt hier niet: zelfs Lunshof is onvervangbaar op de plaats, waar de schikgodinnen hem hebben neergezet. Maar in Sowjet-Rusland? De essayist en kroniekschrijver, wijlen Michail Koltsow (slachtoffer van de Stalin-terreur) liet eens in een feuilleton een zekere Iwan Wadimowitsj het volgende vertellen:
‘In de tijd toen Majakowski nog leefde, besloot ik op een keer wat gedichten bij hem te bestellen voor de jaarlijkse herdenking van de fusie van Glawfajansfarfor met de Sojoezglinoproduktsbyt. Ik bel op en vraag naar Majakowski. “Die is zes weken op reis,” zeggen ze. Ik vraag wie hem vervangt. Ze antwoorden: “Niemand.” Hoe kan dat nou, niemand? Daar gaat me zo’n man voor zes weken op reis en wijst niemand aan om hem te vervangen… Of denkt-ie soms dat-ie onvervangbaar is? Onvervangbare lieden heb je bij ons niet!’
Ilja herinnert het zich nog goed…
De oude Ilja Ehrenburg is reeds drie jaren bezig in het literaire maandblad Nowyj Mir (De Nieuwe Wereld) zijn memoires te publiceren. (Zie Tirade van 1961, juli augustus). Het blijkt nu dat
er in de laatste vijftig jaar in West-Europa geen schrijver, dichter, schilder, beeldhouwer, politicus of filosoof van enige naam en faam heeft geleefd die niet persoonlijk met Ehrenburg bevriend was. De Memoires beloven een der belangrijkste bronnen te worden, waaruit toekomstige geslachten het beeld van ‘de Sowjetintellektueel’ uit de eerste vijftig jaren van het bestaan der Sowjet-Unie kunnen rekonstrueren. Ehrenburg herinnert zich hoogst opmerkelijke zaken die hij zonder blikken of blozen aan het papier toevertrouwt. Zo legt hij in het juninummer van Nowyj Mir van 1962 een herinnering vast aan zijn goede vriend N.N. Iwanow. Iwanow was in de jaren 1930-1940 in Sowjetrussische diplomatieke dienst in Frankrijk. In 1940 werd hij naar Moskou terug geroepen, hetgeen voor Russische diplomaten in die jaren meestal betekende dat het donderen was. Hij werd dan ook kort na zijn terugkomst in het vaderland gearresteerd en tot vijf jaar dwangarbeid veroordeeld in een strafkamp in Siberië. Die termijn betekende in die jaren (men leze er ‘Een dag uit het leven van Iwan Denisowitsj’ van A. Solzjenitsyn op na) dat men alleen door een gelukkig toeval, als het overlijden van de diktator, kans had om ooit weer vrij te komen. Aldus gebeurde ook met de diplomaat N.N. Iwanow die eerst in 1954 werd gerehabiliteerd. Toen liet men hem het vonnis zien, op grond waarvan hij was veroordeeld. Dit vonnis dateerde van september 1941, dus drie maanden na het uitbreken van de oorlog met Duitsland en vermeldde dat hij vijf jaar dwangarbeid kreeg wegens ‘zijn anti-Duitse gezindheid’. Daaruit zie je, verzucht de goede, oude Ehrenburg, hoe langzaam onze ambtelijke molens in die jaren maalden…
Aleksander Dowzjenko
Ik betwijfel of er, behalve misschien een enkele cineast, velen zijn die nog weten, wie Aleksander Dowzjenko is geweest. Makers van films overleven hun eigen tijd zelden, hetgeen gedeeltelijk ook komt door de moeilijke toegankelijkheid van het materiaal. En toch is Dowzjenko de schepper geweest van een der grootste Russische films uit het begin der dertiger jaren, van het filmwerk De Aarde (1930), dat een triomftocht door Europa zou maken en in het vaderland zou worden uitgekreten voor een defaitistisch, grof-realistisch en contrarevolutionair produkt. Oekraïener van geboorte (1894) was Dowzjenko, voordat hij in 1926 ging filmen, onderwijzer, kunstschilder en hij heeft ook een tijdlang in Berlijn in diplomatieke dienst gewerkt. Als filmregisseur heeft hij het, net als Eisenstein, herhaaldelijk met de Sowjet-autoriteiten aan de stok gehad en in latere films helaas dikwijls concessies moeten doen aan bepaalde richtlijnen van de partij. Dowzjenko was ook schrijver van novellen en verhalen en hij heeft een omvangrijk dagboek nagelaten. Fragmenten uit dit dagboek, dat zeker voorlopig in zijn geheel nog niet zal kunnen verschijnen, worden nu in het Oekraïens in Kiew gepubliceerd. Er lopen door de honderden bladzijden dagboekaantekeningen ontwerpen voor een groot
opgezet epos in proza, een trilogie over Rusland die De Gouden Poort zou heten. Ik noteer hieruit een klein fragment, geschreven in 1945, een soort filmtekst, waar tussendoor de beelden gelezen moeten worden:
‘- Een gezin, jawel, dat heb ik gesticht. Vijf zoons en een schoondochter. Twee schoondochters. Mijn zoons zijn weliswaar de een na de ander gesneuveld. Nou, en die oudste schoondochter van me was niet zo maar als iedereen. Dat was er één uit de duizend.
Hij vertelde hoe mooi zij was geweest en hoe zij er uit had gezien toen zij klein was. Hij vertelde op zo’n manier dat ons de tranen in de ogen sprongen. “Olesja” noemde hij haar.
– Een heldin aan het front?
– Nee. Zij heeft gezorgd voor de glorie van het achterland.
– Hoe dan?
– Zeg ik niet.
– Hè toe, vertel nou.
– Nee, raden jullie zelf maar, waarmee een jonge, mooie, intelligente vrouw met middelbare schoolopleiding glans kan hebben verleend aan de twintigste eeuw.
– Mis.
– Nee.
– Nee.
– Nee.
– Kom nou, beste mensen, denk nou eens goed na.
Maar niemand kon het raden. Dan zal ik het jullie zelf vertellen. Zij heeft samen met een os onder het juk gelopen. En dat in de tijd van de stoommachine, van de electriciteit.
Nee, ik geloof niet dat het de radio, atoomsplitsing, penicilline, vliegende forten en zulke dingen zijn, waarvan wij in deze wereld alles moeten verwachten. Ik veracht vliegende forten en atomen. Moge Amerika mij daar niet boos om aankijken. De grootste gebeurtenis in de wereld – dat was mijn dochter Olesja, zij aan zij met een os voor de ploeg gespannen. In mijn hart zal ik de mensen haar lot nooit kunnen vergeven. Of eigenlijk vergeef ik het ze wel. Want waarom zou ik dat juk ook in mijn hart nog blijven meedragen?…’
Charles B. Timmer
- *)
- Zie Klaus Mehnert. Der Fall Tschakowskij, in Osteuropa, 1952. 1.