Franse literatuur
Henry de Montherlant: Le chaos et la nuit (Gallimard).
Roger Vailland: Le regard froid (Grasset).
Julien Green: Partir avant le jour (Grasset).
Ik ken geen auteur die zo duidelijk met zijn humeur zijn boeken schrijft als Henry de Montherlant. Dat humeur presenteerde hij vroeger als een uitgebalanceerde levensopvatting, een schijn waar men nu wel doorheen kan zien. Het is het humeur van Montherlant dat aan zijn werk de eigen toon geeft, en dus is het onbelangrijk – en trouwens ook niet goed te zien -, of de schrijver het woord voert of zijn personage. Alle uitlatingen moeten toch opgevat worden als een boodschap uitgezonden door de persoonlijkheid van de schrijver.
Montherlant had sinds een aantal jaren met slaande trom het toneel in bezit genomen, een plaats waar zijn hautaine dialogen het uitstekend deden; hij is nu, na vijf en twintig jaar, met ‘Le chaos et la nuit’ teruggekeerd tot de roman.
Het werk van Montherlant levert een sterk voorbeeld van wat een zo uitgesproken schrijverstemperament creatief nog kan ondernemen. Montherlant is in al zijn werk volop zichzelf; tegelijkertijd zijn z’n personages onderling zeer verschillend. Tot Montherlant’s scala behoren evengoed de uitgerangeerde anarchist die de hoofdpersoon is van ‘Le chaos et la nuit’ als de machtisge kardinaal van Spanje, zijn voorlaatste held. In beide personages vindt men anderzijds de polen van Montherlant’s wereld terug: de kardinaal is de machthebber die met de onthechting flirt; Celestino, de republikeinse balling, is de machteloze die zijn omgeving terroriseert met zijn nuisance-value. Montherlant blijft ook zichzelf trouw door allerlei situaties heen, in de beschrijving van het paar: de man-vrouw verhouding uit vroegere boeken is eigenlijk dezelfde als in ‘Le chaos et la nuit’ de relatie vader-dochter, d.w.z. dat de mannelijke figuur 80 pct. van het volume in beslag neemt, met veel ergernis en arrogantie tegenover de vrouwelijke, die maar 20 pct. schijnt nodig te heb-
ben. Nu is Montherlant op dit laatste punt de werkelijkheid dichter genaderd: het is begrijpelijk dat een volwassen vader meer inhoud heeft dan een onvolwassen dochter.
In ‘La chaos et la nuit’ staan, als gewoonlijk bij Montherlant, paradestukken (b.v. de beschrijving van een bepaalde Parijse wijk), die zo in een bloemlezing van literaire virtuozen opgenomen kunnen worden. Er staan ook lege paradestukken in, waar de schrijver alleen maar deint op zijn eigen knorrigheid. Het boek bevat tenslotte een laatste hoofdstuk waar Montherland op volle kracht is, omdat daarin wordt uitgebeeld (niet beschreven) hoe een fanaticus tot onthechting komt: door de ontdekking van de betrekkelijkheid. Het is het enige gedeelte van het boek waar Montherlant lezersweerstanden wegvaagt, en dat is wat mij betreft te weinig om ‘Le chaos et la nuit’ tot een belangrijke roman te maken. Vroeger was Montherlant misschien een auteur die iets te zeggen had. Nu kan hij alleen nog maar vertellen.
Roger Vailland, schrijver van o.a. ‘La Loi’ heeft een bundel opstellen gepubliceerd onder de titel ‘Le regard froid’. Er staan onder meer beschouwingen in over de amateur, Casanova, de kardinaal de Bereis, de wreedheid, de strategie van de libertijn. Ze zijn in Frankrijk vrij koel ontvangen, en dat is niet verwonderlijk, want Vailland is een prikkelend (irriterend en stimulerend) persoon, op drie manieren non-nonformist: hij is marxist en pleegt stylistisch verraad jegens zijn medestrijders, die immers in zo’n logge werkelijkheid zijn opgesloten dat daarover slechts bericht kan worden op een moeizame wijze die sociologische waarheden uitstraalt. Vailland veroorlooft zich de luxe de stijl van rechts te schrijven: soepel, kernachtig en zonder jargon. Vailland is dus frivool.
Vailland is goddank ook non-conformist tegenover zichzelf. Anders dan van Duinkerken weerstaat hij de verleiding zijn eigen produktie te gaan herschrijven: hij voorziet zijn vroegere ik alleen van ironisch commentaar. Een voorbeeld: in 1950 schreef hij ‘Nous avons des tâches plus pressantas’. In 1962 komt daarbij ‘Lesquelles?’ Van een bepaalde zinsnede verklaart hij dat ze gehandhaafd moet blijven ‘Pour que la bonte m’en reste présente’ Vailland is tenslotte non-conformist tegenover zijn tijd. En dit laatste maakt ‘Le regard froid’ m.i. tot een vruchtbaar boek Vailland laat zien wat een 20e-eeuwer met de achttiende eeuw kan doen. Vailland heeft door deze confrontatie zijn psychische vrijheid veroverd. Zijn streven naar geluk (collectief en individueel) heeft niets van de ‘chasse au bonheur’, die negentiende eeuwse wanhoopsondememing, ook niets van de ‘science du bonheur’, het bedaarde leven met de kleine dingen; het is een ‘stratégie du bonheur’; Vailland ontwerpt een spelsituatie waarin hij ook zijn negatieve en extremistische neigingen kan verwerkelijken.
Julien Green, die vreemde eend in de Franse letterkunde, heeft over zijn jeugd geschreven in een boek dat de mooie titel draagt ‘Partir avant le jour’. Behalve poëtisch is de titel ook karakteristiek voor de inhoud van het boek: het licht is er minder schel, de duisternis minder zwart dan in de romans van Julien Green. De figuren die erin optreden zijn niet zozeer vaag als onbestemd. Ze zijn niet ontoereikend beschreven, maar alleen zichtbaar achter een lichte nevel. ‘Partir avant le jour’ is een goed basisboek: hier ligt het materiaal waaruit een oeuvre ontstaan is. Het materiaal bestaat minder uit gebeurtenissen en figuren dan uit tendenties en springstof. Goed te zien is dat in romans een extremer zelf aan het woord is dan in het leven. ‘Partir avant le jour’ is, vergeleken bij de rest van Green’s werk, een schilderij met minder hevige contouren. Green bedrijft er overigens de kunst waarin hij een meester is, die van de dosering. Net als in zijn romans keert hij, na de eerst onthullende scènes, moeiteloos terug naar het geheimzinnige.
Green is wel een vreemdsoortig menselijk wezen. Hij is een puritein, en heeft als zodanig oer-protestantse kanten, maar ook zijn herhaalde bekeringen tot het katholicisme zijn wel te plaatsen: Green is hier en daar verwant met middeleeuwse heiligen. Voorzover in de twintigste eeuw heiligen aanvaardbaar worden geacht, zijn het robuuste heiligen, wezens die met beide benen op de grond staan, heilig ondanks (of dank zij) hun nuchterheid, ik zou haast zeggen pragmatici. Green en zijn personages horen tot een oudere variant. Hun ik-gevoel is gereduceerd tot een grote nederigheid, soms schijnt het helemaal afwezig te zijn. Hun ik reageert niet op de uiterlijke werkelijkheid, aan de ene kant hebben zij wat wij een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel jegens hun omgeving zouden noemen, aan de andere kant zijn zij lijdzaam: zij ondergaan het meest nutteloze en wanstalteige lijden onberoerd. Lijden vertegenwoordigt een positieve waarde, een wasbleek uiterlijk is een teken van uitverkorenheid. Het vreemde is dat Green c.s. aan de andere kant zo weerloos zijn tegenover de begeerten des vleses. De gulzigheid waarmee Green’s personages zich aan hun kwellende visioenen overgeven wekt verwondering. Vanuit een hedendaags standpunt gezien ligt de zaak eenvoudig: Julien Green is een ongezonde figuur. Maar wie weet, is hij alleen maar te laat geboren?
J.E. Kool-Smit