Portefolio
onder redaktie van 11 Nicolaas Wijnberg
Co Westerik
Westerik is een realist. Hij verbeeldt mensen, zijn personages leven in bevreemding en verschijnen daarom als geïsoleerden, maar toch: het contact van mensen met elkaar, met de dingen, met de elementen, aarde, lucht, water en vuur, via zintuigelijke waarnemingen, via zien, horen, ruiken, proeven, tasten, spreken, ademen, slapen, vormt de essentie van zijn thematiek.
Zijn ‘boodschap’ behelst niet een totale ‘aliénation’, maar een subliem moment van onwereldse en niettemin alledaagse poëzie, waardoor alles even samenstroomt en onthecht raakt.
In 1947 schreef de Amerikaanse schilder Barnett Newman: ‘Art must make contact with mystery, with the mystery of life, of men, of nature, of the hard black chaos that is death, or the greyer softer chaos that is tragedy.’ Een programma dat, wilde een artistieke integriteit behouden blijven, al spoedig tot een bange vraag leidde.
‘The question that now arises is,’ vervolgde Newman in 1948, ‘how, if we are living in a time without a legend or mythos that can be called sublime, if we refuse to live in the abstract, how can we be creating a sublime art?’
Levend tussen vulgaire middenstands-paleizen in een mythenloze supermarket-cultuur luidt het antwoord nu: ‘Pop.’ Een nieuw realisme. Geladen met nog wat meer illusies werd het toen ‘la réalité nouvelle’, de totale abstractie. Het antwoord van Newman, karakteristiek voor een generatie, hield als leefregel ongeveer in, dat de kunst voor alles moest ontkennen iets met het probleem schoonheid van doen te hebben. Juist als de kunst niet ‘schoon’ wil zijn kan ze weer subliem worden, ‘silent and ordered’, zoals hij zegt. Westerik zal dit standpunt kunnen onderschrijven, want ook hij, die gemakkelijk ‘mooi’ schildert, gemakkelijk tot schoonheid komt, heeft er voor gevochten om een ordening in zijn werk te vinden, die die schoonheid overwint.
Newman en zijn bentgenoten meenden de overwinning te behalen door de objectieve wereld, het geheugen, de geschiedenis, associaties, nostalgie, legende en mythe af te zweren. Zij ontvluchtten of ontstegen de al te platte werkelijkheid en zochten heil en een subliem moment in de stilte van de totale abstractie.
Westerik leefde toen (hij was in 1948 in Amerika), in de eerste jaren van zijn bewust schilderschap, als nu, van en voor een contact met het mysterie van mens en leven.
Als persoonlijke variant valt bij hem de nadruk meer op de ‘zachte grijze tragedie’ dan op de ‘chaos van de zwarte dood’. Ook hij bereikt zonder exaltatie zijn subliem moment en realiseert iets dat met een modewoord van nu een ‘cool image’ mag heten.
Hij stond en staat uiteindelijk slechts in schijn alleen. Hij reageerde vroeg en scherp op het klimaat van zijn tijd en kwam tot gelijksoortige conclusies als zijn zo veel geavanceerder geheten tijdgenoten. Alleen, in zijn bewijsvoering en dus in het visuele protocol dat hij daarvan opstelde, koos hij de keerzijde.
Newman veroordeelde en vluchtte naar een beter leven, Westerik veroordeelde eveneens, maar verkoos zijn subliem moment in de mythe van het alledaagse te vinden, in een spanningsmoment tussen mensen en dingen.
Contact of isolement? Goed, de mensen van Westerik kijken vaak langs elkaar heen, weg in de ruimte, of naar iets zonder iets te zien. Dat kijken, die blindheid, die anonimiteit van de zonnebril, suggereert een afwezigheid, een ergens anders in een introverte wereld verkeren.
Het contact ligt in de suggestie van het samen anders zijn, samen een moment van psychische bevreemding beleven, samen een andere wereld bereikt hebben. Iets als het moment waarop de mensen in ‘de kellner en de levenden’ van Vestdijk door de bioscoop de lange gangen naar de eindeloze perrons, waar het laatste oordeel wacht betreden.
Met exacte, welhaast wetenschappelijke middelen en op koel, intelligente wijze, wordt de fixatie van een toestand van verwondering bereikt, die mens en ding even ontheft van de samenhang binnen onze realiteit. De stoffage met alledaagse gegevenheden is daarbij voorwaarde tot sfeerbepaling, geen doel als bij de ‘Pop-Art’-isten. Tegen tot zinloosheid versleten gebruiksvoorwerpen en gebeurtenissen tekent de ‘sublieme transcendentie’ zich koeler en scherper af. Dat moment is vluchtig en uiterst labiel. Een ieder beleeft het wel eens. Het komt plotseling, is snel verdwenen en lijkt dan zeer onvatbaar voor verwoording. De fixaties van Westerik eisen concentratie, geduld en de durf om het risico van mislukking. Het oeuvre is daarom niet groot en vertoont, ondanks een gevoelige, soms speelse wendbaarheid van middelen en gedachtengangen, door de jaren heen het hechte verband van een constructie rond één vaste kern.
Het sublieme moment kan gemakkelijk verkeren in een te literair symbolisme, een te sentimenteel expressionisme of zelfs in iets lachwekkend caricaturaals. Het bestaan van deze randgebieden is aantoonbaar in het werk, maar het leven langs de grenzen der trefzekerheid schept spanning en aandacht.
Zo speelt de relatie kunst en gevaar, ‘art and danger’ zeiden de action painters, ook bij Westerik een actieve rol in het creatieve proces. Daarmee is hij nogmaals ten volle exponent van een tijd waarin hij zich schijnbaar zo tegendraads gedraagt.
R.W.D. Oxenaar