[p. 387]
[Gedichten]
Not wisely, but too well
Toen Othello voor heel het Haagje – le tout
la Haye, in het zwart verzameld rond de baar –
zichzelf doorstak en op de dode Desdemona viel,
werd haar lichaam één ogenblik weer warm,
en kronkelde op onder hem – heet en wellustig.
Haar stem toen fluisterde zacht en hees: ‘Kom,
kom in mij, lieve Moor.’ Toen bereed Othello
haar nog eenmaal, in één enkele stervende seconde.
Maar hij herinnerde zich haar naam niet meer, noch
haar gezicht en stierf toen van pure schaamte.
Een orkaan van bijval van heel het Haagje, maar
achter het doek een grote consternatie.
‘Hij is dood! Subliem! Schei uit, hij is werkelijk
dood!’ riepen stomverbaasd de acteurs.
‘Stop it!’ schreeuwde nerveus de regisseur,
‘we spelen Shakespeare en geen Pirandello.’
‘Maar hij is werkelijk dood,’ zei treurig Desdemona,
‘en zojuist heb ik nog zo zalig met hem gevreeën.’
Riekus Waskowsky
[p. 388]
Sans teeth, sans eyes…
Toen in 1781 het paradijs
eindelijk te klein was geworden,
(er was al eeuwen lang kritiek op het werk
van de totaal incompetente ballotagecommissie)
verkleinde God de zaligen zover
dat de hele hemel in zijn vestzakje ging.
(God die zoals men weet
zelf niet groter is dan 1 m 23)
En zo werden toen miljarden doden
minder dan het ritselen van een enkel blad,
minder dan een glimlach.
Riekus Waskowsky
[p. 389]
Na het concilie
‘Mais qui donc a tiré l’univers de la nuit?’
vroeg de dichter en hij keek streng de klas rond.
Er viel een stilte en iedereen dacht aan Moos.
Riekus Waskowsky