[p. 449]
Hanny Michaelis
Vier gedichten
Een stilte waarin meer
vergaat dan tijd alleen.
Ogen van lood. Een arm
die halverwege terugvalt
tegen het eigen lichaam. Dit
zijn de tekenen dat alles komt
zoals het niet zou moeten komen.
[p. 450]
Niet rooskleurig
het licht van mijn feiten:
een handvol dode mussen
en geen vogel in zicht.
Toch hoor ik hem zingen,
de lijster, voorbode van
de zoveelste lente
en prompt steekt de hoop
zijn zoveelste kop op.
[p. 451]
Alle eindjes
aan elkaar geknoopt
tot een patroon dat zich
laat leven. Dagenlang
gaat het goed. En dan
is het er weer, het gat
waar alles in verdwijnt:
boeken, muziek, gesprekken
met vrienden. Alleen ik
blijf over, vastgenageld
aan de rand van het niets.
[p. 452]
Waar jij nu bent
is het warmer dan hier
en een uur later. Soms
is het of ik je zie lopen
aan een strand dat ik niet ken.
Misschien liefkozen je gedachten
me zoals vroeger je lichaam.
Waarschijnlijk niet: bij jou
is het een uur later
dan bij mij.