[Tirade oktober 1965]
H.L. Mulder
De schrijver Arno Schmidt
Arno Schmidt werd in 1914 in Hamburg geboren. Het kleine-middenstandsmilieu, waarin hij opgroeide, gaf hem, behalve ongeloof en de gescherpte blik van de sociale underdog (wenn ich nicht schon von Geburt Atheist wäre, würde mich der Anblick Deutschlands dazu machen) weinig mee, dat hem bij zijn latere onvoorziene literaire ontplooiing van pas kwam. Nadat in 1928 zijn vader, wachtmeester bij de Hamburgse politie, was gestorven, trok de rest van het gezin naar Silezië, waar Schmidts beide ouders oorspronkelijk vandaan kwamen. In Lauban en Görlitz bezocht hij het gymnasium, ontpopte zich als een rekenkundig wonderkind (hij imponeerde zijn vriendjes door binnen enkele sekonden getallen van twintig cijfers uit het hoofd te vermenigvuldigen) en ging na zijn eindexamen wiskunde en astronomie studeren in Breslau (die Welt braucht Physik statt Metaphysik). In 1933 breekt hij zijn studie af nadat de nazis van 2/3 v. Duitsland luidkeels en van half Europa stilzwijgend een mandaat hadden gekregen om de westerse beschaving te redden. Schmidt duikt onder in een kantoorbediendenbaantje (textielfabriek in Greiffenberg). Van 1939 tot 1945 is hij soldaat in Hitlers leger (das arme Volk stirbt nicht für, sondern durch das Vaterland), hij is ingedeeld bij een afdeling artillerie in het bezette Noorwegen (Oeveraas, zie verhaal). Na de oorlog wordt hij nog in 1945 uit krijgsgevangenschap ontslagen, is een tijdje tolk bij het britse bezettingsleger in Duitsland en vestigt zich tenslotte na vele omzwervingen in een klein gehucht op de Lüneburger Heide.
Sindsdien houdt hij zich, ver van alle duitse literaire koterietjes en tam-tam, uitsluitend bezig met wat hem interesseert: boeken, vergeten auteurs en hun geschriften, literair
grondslagenonderzoek (zie beneden), wiskunde, astronomie en biologie (laatstgenoemde voorliefde vindt haar neerslag in onvergetelijke beschrijvingen van het noordduitse landschap). Hij leeft (karig) van vertalingen (Poe, Cooper, Stanislaws Joyce en Faulkner) en eigen werk, waarover straks meer. Sinds hij in maart 1964 van de stad Berlijn de Fontaneprijs kreeg (waarbij de lofrede werd uitgesproken door Günter Grass) gaat het hem financieel wat beter, maar nooit zal hij de spektakulaire oplagecijfers halen van een Boll, Grass, Weiss of Ingeborg Bachmann.
Van de meeste boeken, die hij heeft gepubliceerd is de eerste druk nog lang niet uitverkocht. Een schrijver als Schmidt zal zich altijd tevreden moeten stellen met een betrekkelijk kleine kring van lezers, omdat hij meer belangstelling heeft voor de formele problemen van de literatuur dan voor de materiële. Volgens Schmidt zijn er twee soorten literatuur.
Denn es hat zu allen Zeiten eben 2 verschiedene Literaturen gegeben; nämlich
1. die allbeliebten guten 99% gedruckten Geschwätzes, die Wonne der Stickerinnen und Laternenanzünder; und weiter ‘hinauf, über den kaufmännischen Angestellten’ bis lijn zu dem süssen Lesepöbel, der sich auf Ministersesseln spreizt (und der ja sogar der mit Abstand widerlichere Typ ist),
und
2. die wirklich ‘Grosse Literator’.
Wat Schmidt hier half provocerend, half in ernst, grote literatuur noemt, dat zijn die werken uit heden en verleden, waarin de schrijvers met nieuwe vormen van verbale overdracht hebben geëxperimenteerd. Aangezien de evolutie in de literatuur geen kontinue kwalitatieve vooruitgang hoeft te betekenen, zoals in de wetenschappen, zijn lang niet alle pogingen in het verleden systematisch uitgebuit of zelfs maar voortgezet. Om vooruit te komen moet men daarom volgens Schmidt nogal eens teruggaan. In de duitse literatuur beschouwt hij als grote stimulerende schrijvers in de zoëven omschreven zin: Wieland, Klopstock (Die Gelehrtenrepublik),
Tieck en Jean Paul. (Goethe niet: Bei Goethe ist die Prosa keine Kunstfarm sondern eine Rumpelkiste). Verder de duitse expressionisten Heym, Döblin en Jahnn. In de angelsaksische literatuur zijn zijn favorieten: Cooper, Poe, Carroll en Joyce.
Was de afstand tussen de gemiddelde lezer (die van een schrijver een bevattelijke bevestiging van zijn eigen opinies en vooroordelen verwacht) en de experimenterende schrijver altijd al groot, die afstand wordt in de moderne literatuur, die in toenemende mate van niet specifiek literaire technieken gebruik maakt (bijv. toegepaste dieptepsychologie), in versneld tempo steeds groter. De lezer moet zich steeds meer inspannen, maar wie gelooft dat de meerderheid van het publiek daartoe bereid is of droomt van een grote gemeenschap van elkaar wederzijds stimulerende schrijvers en lezers, maakt zich zelf wat wijs:
Die genade in vollem Aufkeimen begriffene moderne Literator entfernt sich zunächst in solch rapidem Tempo vom bisher auf Druckpapier Gewohnten, dass auf ein bal diges Einholen durch die Leserschaft schwerlich zu rechnen ist: die stille Hoffnung, dass ‘Dichter & Denker’ mal ‘ein Volk’ haben könnten, wind von Messe zur Messe onrealistischer.
Schmidt heeft zichzelf weliswaar de beperking opgelegd, dat hij met zijn experimenten binnen de grens van verstaanbaarheid voor de intelligente belangstellende lezer wil blijven, maar tot verdere kopcessies is hij niet bereid. De schrijver, die zich inspant om door middel van zijn verbale experimenten zijn werkelijkheid steeds bevredigender te fixeren, mag, vindt Schmidt van de lezer verwachten, dat die op zijn beurt op zijn minst moeite doet zich de resultaten van die experimenten ten volle eigen te maken alvorens een oordeel te vellen
Nein, es ist nichts mit einem Volk der Dichter und Denker; war nie etwas; und kano es nicht sein. Ist es doch hóflich ausgedrückt, eine Naivität – konkreter: eine Frechheit! – von der Kunst zu verlangen, sie habe sich, per fas und nefas, dem Nie-Wo des ‘Volkes’ anzupassen; umgekehrt ist es: der Einzelne, der grosse Kunst verstekend geniessen wilt, kat sich gefälligst zu ihr kin zu bemühen! Das Volk, das von sich zu rühmen wüsste, ein Prozent seiner Angehörigen reien Gute Lesex -: siehe, dies wäre ein auserwähltes Volk!
Schmidt heeft langzamerhand een respektabel oeuvre op zijn naam staan: verhalen (Leviathan, Rosen und Portee, waarin ook de Bemerkungen I & II, principiële opmerkingen over nieuwe prozavormen, Kühe in Halbtrauer), romans (Brands Haide, Aus dem Leben eines Fauns, Das steinerne Herz, Die Gelehrtenrepublik, Kaff auch Mare Crisium), biografieën (Fouqué und einige seiner Zeitgenossen), de betrouwbaarste en uitvoerigste studie over de schrijver van Undine, die bovendien een indrukwekkend sociaal en kultuurhistorisch beeld geeft van Duitsland op de grens van 18e en 19e eeuw, Sitara und der Weg dorthin, een uitvoerige analyse van het werk van Karl May, in wiens Shatterhand-Winnetou romantiek de latente homosexualiteit van de schrijver zich met verrassend succes onbelemmerd kan uitleven) en tenslotte literairhistorische essays, waarin de literaire speurhond Schmidt de resultaten van zijn onderzoek triomfantelijk door middel van de dialoog van vele kanten belicht en tegen de ‘neanderthaler-germanisten’ van leer trekt (Dya Na Sore, essays over von Meyere, Schnabel, Goethe, Karl May, Stifter, Wieland, Cooper, Klopstock en Moritz, en Belphegor, waarin Herder, Müller, Massenbach, Wezel en Schefer het onderwerp van gesprek vormen).
Een gevarieerd en indrukwekkende produktie, maar toch blijft voor Schmidt het belangrijkste, en hij wordt niet moe dat steeds weer te herhalen, wat achter deze produktie schuilgaat en waarvan zijn romans en verhalen de zuiverste toepassing zijn: het literaire grondslagenonderzoek. Om een verhaal als het hier afgedrukte Leviathan met meer begrip te kunnen lezen, moet men weten wat Schmidt daarmee bedoelt. Onder literair grondslagenonderzoek verstaat hij een systematisch onderzoek naar de formele mogelijkheden van een verbeterde weergave van een individueel ervaren werkelijkheid door middel van verhalend proza. Problemen, die om een oplossing vragen zijn bijv.: hoe ervaart de gemiddelde mens zijn werkelijkheid, van welke bewustzijnsprocessen is hij zich bewust, welke ervaringen hebben, gegeven een bepaalde psychische struktuur, de grootste intensiteit, welk proza is voor de weergave van een bepaalde manier van waarnemen het meest geschikt, in welke verhouding moeten de verschillende prozaelementen optreden opdat de reële, dage-
lijkse ervaring zo dicht mogelijk wordt benaderd, waar ligt de grens van vruchtbare kommunikatie met de lezer, etc. etc.
In verband met de taak die Schmidt zich heeft gesteld (die möglichst getreue Abbildung innerer Vorgänge unter gleichzeitiger Einwirkung der Aussenwelt) sluit zijn onderzoek (en de praktische toepassing daarvan in romans en verhalen, reine und angewandte Literator) aan bij wat in het verleden reeds in deze richting werd ondernomen: het dagboek en de monologee intérieur. Hoogtepunt in laatstgenoemde genre is volgens Schmidt de Ulysses van Joyce. Aangezien Schmidt op een benijdenswaardige wijze vrij is van bescheidenheid wat zijn kapaciteiten betreft heeft hij zich voorgenomen de techniek van Joyce, met gebruikmaking van alle recente verworvenheden op psychologisch en linguïstisch gebied, die voor de schrijver van belang kunnen zijn, te verbeteren. Hij gaat in de eerste plaats na hoe de gemiddelde mens de werkelijkheid ervaart, of, om zijn eigen woorden te gebruiken: in wat voor vorm wordt de mens, die zijn van gedachten borrelende kop door de wereld draagt, zich van zijn werkelijkheid bewust? Schmidt beperkt zich voorlopig tot vier wat hij noemt bewustzijnsfeiten: de indrukken van buiten (aktuele ervaring), reproduktie van vroegere indrukken (herinnering), de vrije persoonlijke bewerking van die indrukken (dagdroom) en de passief ondergane bewerking (de droom). Schmidt gaat er van uit, dat in het bewustzijn van iedereen de dagdroom (niet helemaal juiste vertaling van zijn aanduiding Längeres Gedankenspiel, maar hij doet zelf die suggestie) een veel grotere rol speelt dan aktuele ervaring, herinnering en droom. Men kan het volgens hem zelfs zo stellen, dat de vrije gedachtenstroom van de dagdroom (die in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, een onbevredigende reële situatie mentaal korrigeert), van tijd tot tijd wordt onderbroken (op de achtergrond gedrongen) door impressies van buiten, herinneringen en soms door een droom. Het is de taak van de praktische literatuur voor elk van deze bewustzijnsfasen (waarvan de grenzen uiteraard vloeiend zijn), de meest representatieve en suggestieve woorden en woordkombinaties te vinden en de aldus verkregen prozabrokken zo te verdelen, dat het geheel een optimale weergave van een reële ervaring suggereert. Het geschreven resultaat is een mozaiek van ge-
symboliseerde ervaringseenheden, dat als een raster van vrij zelfstandige proza-elementen een waarheidsgetrouw beeld geeft van een fragment uit de bewustzijnsstroom van een persoon x in een milieu y. Schmidt spreekt dan ook van rastertechniek, een techniek, die hij zoals het in 1948 geschreven verhaal Leviathan*) laat zien, van meet af aan in zijn werk heeft toegepast.
Schmidt heeft weliswaar de mogelijkheid geopperd, dat objektieve en subjektieve realiteit synchroon zouden kunnen worden weergegeven door een verdeling van de bladzijde in twee kolommen, maar voor zover ik weet heeft hij die suggestie nooit in praktijk gebracht.
Zie mijn kroniek ‘Dichters, denkers en Arno Schmidt’ in Tirade nr. 90/91.
- *)
- Dit verhaal maakt deel uit van een bundel moderne Duitse verhalen, vertaald door H. Mulder, die in het voorjaar van 1966 bij De Bezige Bij zal verschijnen.