[p. 572]
[Gedichten van J.F. Vogelaar]
Het kleine geëerd
12 miezerige dwergen
gehuurd
om (na de maandenlange slachtpartij)
netjes op ‘n rij aan tafel
onder ‘t lekkend dak van ‘n poppenhuis (‘n piekfijn paleisje jazeker)
zich staande in gebed af te trekken
met de ogen rollend
onder spastiese (groeistuipen)
uitroepen & bezweringen
in potjesgrieks
(vlijtig opgetekend door gezuiverde joernalisten)
maar ochgot de spelbreker
de verrajer klaart onder tafel oud-
testamenties ‘n soldatenmeid die zich voor maagd uitgaf
(eigen schuld vlgs progressieve eksegeten)
sjezus tot ze zich ‘t apelazarus zweet
kronkelt als ‘n holey roler,
en ‘t besmettelike tafellaken omlaaktrekt
heel ‘t dampende servies over hen heen
brult de manager/regisseur door ‘n megafoon –
klaar is kees
jongens ‘t uur is gekomen – sluiten en afdekken
en dan op huis aan
(verwarring;) maar waar is in gotsnaam m’n vergrootglas gebleven?
J.F. Vogelaar
[p. 573]
Leven & zakenleven
‘t kruim & uitschot van ‘n uitgaanswereld
op hun ponteneur gesteld
marmeren handvaste bustes
geteelde beeldjes van onooglike debutantes
doorknede zwetsers & gesteven zwemvesten
die ‘t voor ‘t zeggen hebben (hoor ik)
bederven op slag in ‘t verboden
blitzlicht van ‘n vulgaire amateur-
fotograaf
(beelden ervan zijn later in ‘t joernaal te zien
aanleiding tot ‘n gewapende opstand van ouwe adel + ondergeschikten)
J.F. Vogelaar