[p. 510]
Drie gedichten
Chr. J. van Geel
voor J.A. Emmens
Nacht tussen hout
Lichter dan paarden slapen
slaapt iedere stam rechtop.
Ik hoor een enkele opgeschrikte vogel,
het klagen van de zee
en het zacht stampen van motoren,
vissers op zee op tillende golven.
Bos overdag is maar een vlies van kleur,
een veer van de mond geblazen.
Nacht graast met warme lippen.
[p. 511]
Leven tegen de dood,
naar het verlies, om lijfsbehoud,
als padden leven,
als wie de sneeuwhaas jaagt,
de muggen proeft.
Blad valt, bouwval aan takken
opgestreken langs de stam,
in wind begraven ademen,
slaap van de grond.
Ook aan de stilste borst
de vlucht van het verschrikte dier.
[p. 512]
Men leeft in toevlucht zoeken
verdiept in wat ons aanwaait,
men leeft om te veroveren,
een lange bladerenval.