Portefolio
onder redactie van Nicolaas Wijnberg
Jan Beutener
Jan Beutener is geboren in 1932 te Maarssen (prov. Utrecht). Hij doorliep een opleiding voor tekenleraar te Amsterdam. Tot 1963 woonde en werkte hij in zijn geboorteplaats. Daar leerde hij van zijn plaatsgenoot Willem van Leusden de verschillende etstechnieken, o.a. ook de door deze herontdekte techniek van Seghers. In 1963 vestigde hij zich in Amsterdam. In datzelfde jaar kwam hij, na een periode van experimenteren, tot een eigen beeldvorm waarmee hij, als een graficus met een duidelijk eigen gezicht, de aandacht begon te trekken. Hij deed mee met verschillende groepstentoonstellingen in binnenen buitenland en kreeg ook een paar éénmanstentoonstellingen, o.a. in Leiden, Nijmegen en nog in de zomer van dit jaar in het Gemeente museum te Den Haag.
Hoewel Beutener ook tekent, schildert, en decors ontwerpt, is hij toch in de eerste plaats graficus. De grafiek en in het bijzonder de etstechniek is het medium dat hem het meest ligt. Het is technisch gesproken een langzame techniek. Door de vele verschillende bewerkingen kunnen de dingen er slechts na een lange incubatie-tijd in ontstaan. Dit geeft deze techniek een ingehouden en intiem karakter dat Beutener dierbaar is.
Grafiek is een middel om een visueel beeld meerdere malen identiek te kunnen herhalen. De technieken die hiervoor ontwikkeld zijn hebben echter eigen beeldende mogelijkheden. Grafiek is hierdoor altijd zowel een reproductie-middel als een eigen esthetisch medium. Het heeft steeds te maken met een spanning tussen deze twee polen. In de moderne grafiek is een sterke tendens aanwezig om steeds één van beide polen te accentueren. In de grafiek van Beutener is dit echter niet het geval. Zijn etsen zouden we pure grafiek kunnen noemen omdat ze beide polen op een harmonische wijze verenigen. De eigen beeldende mogelijkheden van de ets, zoals variaties van lang en kort uitbijten met zuren, de typische gekraste lijnstructuur, en het werken met greinen, zijn ten volle uitgebuit. Maar deze mogelijkheden zijn tegelijkertijd zo gebruikt dat de voorstelling vastligt in de zinkplaat en meerdere gelijke afdrukken gemaakt kunnen worden. Dit vastliggen voor een herhaling geeft een heldere stugheid aan zelfs de meest vrije en losse partijen. En dit is op een boeiende
wijze esthetisch gehanteerd. Het is de basis van de spanning tussen beweging en ingehouden stilte, die in deze etsen zo’n belangrijke rol speelt. Beweging en stilte zijn beide aanwezig, maar het is steeds een beweging die naar stilstand en stilte neigt, of een stilte waaruit een beweging aan het ontstaan is. Het gaat in deze etsen in wezen om een wereld, die een tussenwereld is. Ook op het niveau van de thematiek treffen we dit aan. Ook daar is er geen definitieve helderheid maar een in elkaar grijpen van aspecten. Ruimtes en vormen roepen landschappen voorwerpen en figuren op, die in een onbepaalde toestand aanwezig zijn vol latente mogelijkheden. In de oudere prenten is het een embryonale wereld. De vormen suggereren een groeikracht van binnen uit en zijn vaak zwellend als een vrucht. In de recente prenten is deze embryonale wereld verdwenen. Dingen en figuren hebben meer een eigen individualiteit gekregen. Er zijn hierdoor grotere contrasten ontstaan tussen ruimte en vlak, zwevende- en vaste vormen, grijze- zwarte- en witte elementen, en tussen een wereld van voorwerpen en een wereld van organische gebeurtenissen. De elementen van de voorstelling zijn indringender aanwezig. Ze blijven echter op een surrealistische wijze wisselvallig en zeer wankel. In plaats van een embryonale wereld van latente groei is er nu een wereld met een sfeer van bedreiging en een latente mogelijkheid van uit elkaar vallen en vernietiging.
J.L. Locher