Russische notities
Charles B. Timmer
Logica en kunst
Reeds enkele dagen probeer ik door te dringen in de logica van een zin die ik aantrof in de inleiding tot een curieus boekje, getiteld Krizes bjezobrazija (De krisis van de lelijkheid), geschreven door twee sowjetrussische kunstkenners. De ondertitel luidt Van kubisme tot pop-art, het boek is geschreven door Michail Lifsjits en L. Rejngardt, rijk met van kubistisch tot pop-artachtige verschrikkingen geïllustreerd (dit bevordert in Rusland zonder twijfel de verkoop van de oplage die uit 50.000 exemplaren bestaat) en verschenen in 1968 bij de uitgeverij ‘Kunst’. De inleiding is van Michail Lifsjits en de zin, waarover ik struikelde luidt als volgt: ‘Indien een kind mazelen krijgt, is dat de schuld van de ouders of van de kinderbewaarplaats, omdat het niet absoluut noodzakelijk is, je kunt ook geen mazelen krijgen.’
Wat de schrijver bedoelt is natuurlijk duidelijker dan wat hij zegt: hij bedoelt dat, indien de ‘Kunst’ zonderlinge verschijnselen vertoont (koorts en uitslag) als kubisme, surrealisme, pop- en op-art, dit de schuld is van het regime, immers, die dingen hoeven niet, onder een sterke en doelbewuste staatsmacht ontstaan alleen socialistisch-realistische meesterwerken van welgeschapen kolchoz-meisjes en de kosmos veroverende krachtpatsers.
Maar het onbehaagdijke en benauwende in de geciteerde zin is dat er onder alle omstandigheden naar een schuldige wordt gezocht. Goed, er gebeurt iets in de samenleving. Aha, en wiens schuld is het?! Met een beetje goede wil kan ik me de volgende stelling nog indenken: ‘Indien kinderen op een drukke verkeersweg aan het knikkeren zijn, en één van ze wordt overreden, is het de schuld van de ouders of van de kinderbewaarplaats…’, hoewel ook dan het ‘omdat’ er hoogst zonderling op volgt: ‘omdat het niet absoluut noodzakelijk is, je kunt ook niet overreden worden’.
Het is mogelijk op deze zin een politiek-literaire variant te bedenken, waarvan de betekenis door de huidige politieke werkelijkheid wordt gedekt: ‘Indien een sowjetrussische roman door buitenlandse reaktionairen wordt uitgebuit voor politieke propaganda, is dit de schuld van de schijver, omdat het niet abso-
luut noodzakelijk is, je kunt ook niet uitgebuit worden.’ Bijvoorbeeld door het schrijven van socialistisch-realistische kinderverhalen over kolchoz-meisjes, enzovoort, zie boven. In ieder geval is de moraal van deze historie duidelijk: indien iemand mazelen krijgt, indien iemand een schilderij maakt, indien iemand een boek schrijft, wat er ook gebeurt, iemand is schuldig.
Mnemotechniek
Onlangs sprak ik met K.V. over het merkwaardige verschijnsel dat zoveel Russen lange gedichten zonder enige zichtbare inspanning vlot uit het hoofd kunnen reciteren. De dichteres Bella Achmadoelina geeft twee uur achter elkaar een voordracht van haar gedichten met een vaak gecompliceerde versvorm, zonder een papiertje voor zich en zonder zich te vergissen. Komt het een enkele keer voor dat zij even hapert, dan geeft altijd meteen iemand uit het publiek het ‘catch-word’, een bewijs dat ook de toehoorders de teksten van buiten kennen. Hetzelfde verhaal gaat ook over Pasternak die tijdens een voordracht van zijn gedichten ergens bleef steken, waarop hij van tientallen kanten uit de zaal ‘gesouffleerd’ werd en dat bij teksten die nauwelijks algemeen toegankelijk waren. De vrouw, of liever gezegd, de weduwe van de grote, in 1938 gearresteerde en later onder auspiciën van de kommunistische partij van Rusland vermoorde dichter Osip Mandelsjtam, kende, naar verluid, al zijn ongepubliceerde gedichten uit haar hoofd, met het gevolg dat die bewaard zijn gebleven, ofschoon ze niet op papier stonden.
Men is geneigd een verband te zoeken tussen dit fenomenale geheugen van de Russen en het reeds eeuwenlang in Rusland bestaande gevaar van het geschreven woord, onder het motto van ‘het is veiliger in mijn hoofd dan in mijn kast’. De schrijfster Jewgenija Ginsburg vertelt in haar boek over haar gevangenschap en deportatie onder Stalin, getiteld De steile weg, hoe zij, met tientallen andere vrouwen in een veewagen opgesloten op weg naar een strafkamp in Siberië, de komplete roman in verzen Jewgeni Onegin van Poesjkin, uiteraard uit het hoofd, voordroeg. Zo, dat een woedende bewaker op haar kwam afgestoven en het boek opeiste, waaruit zij, naar hij dacht, in strijd met de reglementen, had voorgelezen. Om te bewijzen dat er geen sprake was van een klandestien boek, herhaalde zij in zijn bijzijn haar voordracht. Het ging daarbij om ettelijke duizenden ingewikkeld berijmde versregels. De duitse korrespondent Heinz Schewe vertelt in zijn charmant geschreven boek Borschtsch und wilde Brombeeren (Frankfort/M, 1967), ‘nicht selten habe ich es auf Bahnreisen in Russland erlebt, dass sich die Fahrgäste gegenseitig Gedichte vorlesen…’ En daarbij zonder gebruikmaking van geschreven teksten.
De verklaring voor dit verschijnsel moet natuurlijk allereerst gezocht worden
in de grote populariteit die literatuur, poëzie en proza, in Rusland geniet, het totale ontbreken van zgn. ‘Schundliteratur’ en de veel en veel grotere concentratie in uiteenlopende kringen op het bestaande literaire materiaal. Maar helemaal bevredigend is deze verklaring niet.
Hans Lamer’s Wörterbuch der Antike (Kröner, Leipzig, 1933), geeft bij het trefwoord ‘Mnemotechnik’ o.m. het volgende: ‘…die Kunst sich ein gutes Gedächtnis zu verschaffen… wurde im Altertum viel geübt… Das es antike Menschen gab, die den ganzen Homer (Ilias 15696, Odyssee 12112 Zeilen) auswendig konnten, ist nicht zu bezweifeln… Für die Kenntnis der Frühgeschichte ist die Beobachtung wichtig, dass das Gedächtnis des Menschen um so schwächer wird, je mehr er durch Schrift und namentlich durch den Druck reichlich und billig Gedächtnisstützen erhält.’ Kwantitatief kan men natuurlijk niet volhouden dat in Rusland gebrek aan gedrukt materiaal het geheugen zou stimuleren. Kwalitatief (en dat betekent, wat iedereen de moeite om te onthoudend waard vindt) heerst er echter een hemelschreiend tekort aan literatuur (niet alleen door een gebrek aan titels van betekenis, maar ook door de veel te kleine oplagen van aantrekkelijke titels en dientengevolge hun beperkte toegankelijkheid). Dit kwalitatieve tekort, kan men veronderstellen, stimuleert de concentratie op dat wat beschikbaar is, werkt vooral ook de binding met en de aanhankelijkheid aan dat materiaal in de hand, vooral, wanneer dit onortodox, paradoxaal en tegen de stroom van de peper- en zoutloze officiële literatuur in gaat.
Maar wat kan men voor het geheugen van een Nederlander verwachten, die voor ijsbergen van internationale literatuur staat en die bovendien nog gedwongen is zijn geheugen met op zijn minst vier talen te bezwaren? Een enkele gestamelde regel van Vondel, Boutens of Kloos. En de levende dichter? Die leest van het blad: alles staat op papier, alles is gedrukt, niets hoeft voor huis-zoekende agenten verborgen te worden in het enige voor die lieden ontoegankelijke reservoir: het menselijke geheugen.
Majakowski en Sinjawski (Abram Terts)
Anderhalf jaar vóór zijn zelfmoord in 1930 schreef Majakowski een toneelstuk, De wandluis. In het derde tafereel komt een bruiloftsfeest voor van een groep parvenuachtige spekulanten. Op een gegeven ogenblik gaat een twistzieke bruidsjonker de pianist Bajaan te lijf en er ontwikkelt zich de volgende dialoog:
‘Bruidsjonken: Heidaar, waarom speel je alleen maar op de zwarte toetsen? Dat wil dus zeggen dat voor het proletariaat de helft goed genoeg is, hè? Maar de bourgeoisie krijgt het op alle toetsen voorgeschoteld, hè?
Bajaan: Hoe zo, burger, wat denkt u wel? Ik doe juist extra mijn best op de witten.
Bruidsjonker: Zo, het komt er dus op neer dat de Witten beter zijn, hè? Speel op ze allemaal!’ etc.
In een door de in 1968 tot vijf jaar dwangarbeid veroordeelde Russische schrijver Aleksandr Ginsburg samengesteld witboek over het proces tegen de in 1966 tot acht jaar dwangarbeid veroordeelde Russische schrijver Andrej Sinjawski (Abram Terts), komen in het stenografische verslag van de rechtzitting de volgende woorden uit de mond van de rechter L. Smirnow: ‘Zouden de reaktionaire uitgeverijen u soms zo mooi hebben uitgegeven, als het geen anti-sowjet literatuur was? Op zo’n papier en zo ingebonden? Kijkt u maar eens, hier heb ik een uitgave van het opstel en verhaal Het proces begint. Twee derde van de omslag is zwart en maar één derde is rood. Betekent dat soms niet dat er in de Sowjetunie meer donkere kanten zijn?..’
Inderdaad, de jurisprudentie van een wandluis!
13.4.1968