[p. 342]
Drie gedichten
A. van Haastrecht
voor mijn zoon
omdat hij met een machtige haal
de 5 kaarsen van zijn verjaardagstaart uitblies
alles wappert bij mij
ik wapper veel met mijn handen
gevleugelde taal
schreef eens een gedicht met
– windkracht 8 – erin
maakte langgeleden met die windsterkte
een tekening op het noorderhoofd
te scheveningen (het potje inkt werd weggeblazen)
door al mijn schilderijen
waait een stevige bries
johannes de doper bijvoorbeeld
wordt bijna omvergeblazen door de heilige geest
jongstleden donderdag zeilde ik op de friese meren
bij een fikse zuidwester
savonds blies ik me duizelig aan een luchtbed
op de eerste foto van mij gemaakt
heb ik al moedermelkbelletjes op de lippen
en dan mijn zijwindgevoelige auto nee
ik overdrijf niet als ik zeg
tempeest (dit gebaar maak ik erbij)
ook schreef ik eens een gedicht…
[p. 343]
waarschijnlijk bestaat er
in het gespeelde ritme
alleen maar 2 en 3
de rest is tempoverhouding
optellen of vermenigvuldigen
je kunt wel zeggen nu speel ik
een 5-delig ritme, bijvoorbeeld
kedíem te tám taaje of
maar dat is dan 2 + 3 of 3 + 2 rákkete nákke
alle andere variaties met 2× of 3× 1 erin
worden toch weer 2 + 3 of 3 + 2
4 + 1 en 1 + 4 kunnen theoretisch wel
maar dat swingt niet
meneer van dalen wacht op antwoord
blaiberg telt de slagen
[p. 344]
ik heb nu al ruim 2 jaar genoeg
van de dikke keel van de dichter
ook ruik ik niet graag meer
aan de kleerkast van mijn moeder
een hekel heb ik aan de rubriek geestelijk leven
en de linker hoektand veel te laag in mijn mond
ik erger me aan de harde dijen
van balletmeiden
maar het lazerus krijg ik van de melige tik
van de hangklok van mijn schoonvader
de wereld wordt door schoppen en slagen
verder gebracht