[p. 488]
Randschrift
Wat in de wei met mieren begon
onder het gispende oog van de boer:
hoofdzakelijk kijken, met handen omlijsten
van wat er al was. Ach, de gezwinde vinder
van vlinders heeft nu wel de hoogte, want
onder berijmde cypressen rust roest,
wat groot was kromp bovenmate en traag.
Daar zitten ze dan op hun ladders
in hun melkwitte broek op het hout.
Als de kat met de klos schiet hun kop heen en weer.
One out voor Huxley en zijn sordid procrastination,
one out voor Acedia, die liggend haar kruis toont.
Geen kranten op stapels met vliegenkadavers ertussen,
vleugellam, ongelezen, nieuws voor het leger des heils.
Geen boek ongeopend, nee besnuffeld, betast en gewogen.
Is hij het beest met twee ruggen, maar pretloos?
De wrattenpad werk ment breeduit het bit.
Híj watertandt spaarzaam, tenzij
er een blad valt, een ei breekt,
de gevleugelde weegluis een leeuwerik blijkt –
een stip van muziek die ten val komt.
Verhoornde verzen tegen de prikkel?
Mét sprietst de voerman letters in zijn nek.
Men zou er een pad mee plaveien.
Th. A. Sontrop