[p. 625]
[Gedichten]
Kelder
Je kunt nu wel proberen te vergeten
hoe de kelder rook, maar –
Houten treden, zonder leuning.
‘Geweckte peren, haal die eens, Rie
hield er ook zo van.’ Daar ga ik
weer die lucht in van bewaren.
Ik blijf maar aan haar graf staan,
zon er bovenop, mijn vader even hoger
die een woordje spreekt. Help hem,
hij komt er look niet uit.
T. van Deel
[p. 626]
Oosterbegraafplaats
Als het dan toch moet, deze dag
komt me wel zo goed uit. Zonnetje
op het gras, jas thuis, je voelt dat er
nog genoeg overblijft. Al ligt hier en
daar geel blad op het grind, herfst
is heel wat anders. Keurig naaldhout
zorgt voor altijd groen.
T. van Deel
[p. 627]
Invullen
Er gleden jaren vingers overheen, gesleten
vogels, blik komt door hun veren. Ik zie
al niet meer of het goudfazanten dan wel
pauwen waren. Dat stelt gerust, pas
als iets weg is, leer je het echt kennen.
Thuis hing zo’n kleed met hertentafereel
achter de divan, kaal, zonder verhaal.
Daar kan weer alles mee gedaan, een bos
vol roepend wild, vol vogels ingevuld.
Het kost alleen wat moeite er de woorden
voor te vinden, maar dat is nu gebeurd.
T. van Deel
[p. 628]
Hulst
De heg geknipt, hulsttakjes vol met bessen.
Natuur heeft toch iets moois. Je ziet vaak
binnen wat je mist, rood eikeblad in vaas,
nog over van oktober. Hoe zal het nu in
Drente zijn, de wei bij Annie achter, met
niets erop, gras dat maar ligt te wachten.
Soms zegt een uitzicht al genoeg. Vlak voor
het raam stond vroeger steil een hoogte,
van zuring rood, bewegend in de wind. Dat
is wat nu zo raar maakt, vreemd verlaten.
Maar goed, de heg is klaar, je kunt de straat
op kijken. Ook hulst in overvloed dit jaar.
T. van Deel
[p. 629]
Wat vliegt daar?
Als ik straf had, boven opgesloten, was daar
nog altijd Willy in het huis ernaast.
Zijn open raam noodde tot overklimmen
en zo zat ik mij uren te verdiepen in
Wat vliegt daar?, oude druk, onduidelijke
plaatjes, tussen fitis, tjiftjaf, grasmus
geen verschil dan in de tekst. Boven mij
een opgezette vlaamse gaai met vlekjes
olieverf op zijn vleugels, want Willy zag
ook kunst in de natuur. Ik heb van hem
een Boom bij de Capelleberg zo onverdacht
in herfst dat hij daar voor mij zit, temidden
van de blaren. En, somberder, de Boerderij
over het Hazepad, allang gesloopt, maar
ik zie hem nog steeds. Dat neemt niet weg
dat er in feite weinig over is. De gaai
is wel van mij geworden, en houdt zich
goed, maar ik vind dat maar vreemd.
T. van Deel