Forum vandaag
H.A. Gomperts
Als wij een terugblik werpen op het tijdschrift Forum dat van 1932 t/m 1935 heeft bestaan, dan gaan onze gedachten vooral uit naar die kwesties die dat tijdschrift aan de orde heeft gesteld en die ons vandaag nog bezig houden. Terwijl we dat doen, blijkt ons telkens dat we niet voorbij kunnen gaan aan de historische werkelijkheid van Forum, een historische werkelijkheid die vastligt in de vier jaargangen van het tijdschrift en in andere teksten die daarop betrekking hebben.
Wij kunnen bijvoorbeeld denken en daarom ook beweren dat de voornaamste doelstelling van Forum is geweest de vervanging van het in onze literatuur sinds tachtig overwegend beginsel van ‘de kunst om de kunst’ door het beginsel van de maatschappelijke verantwoordelijkheid. En dan hebben we een probleem dat ons vandaag ook bezighoudt. Maar als we kijken naar de teksten en de documenten, dan zien we dat een politiek engagement, zoals wel aan Forum wordt toegeschreven, bij de oprichting in 1931 niet tot zijn doelstellingen heeft behoord. Niet alleen is van een stellingnemen in maatschappelijke vraagstukken geen sprake in de inleiding, die in het eerste nummer van de eerste jaargang is afgedrukt en die als het programma van het tijdschrift mag gelden, de oprichters hadden zich zelfs tegenover de uitgever uitdrukkelijk verbonden om bijdragen die zo’n stellingnemen beoogden te weren. Ik citeer uit het contract van de Forum-redactie, bestaande uit Menno ter Braak, E. du Perron en Maurice Roelants met de uitgever Nijgh en Van Ditmar:
‘De redactie verbindt zich naar eer en geweten bij beoordeling van aangeboden tekst zich slechts door overwegingen van kwaliteit van het betreffende werk te zullen laten leiden (…) Echter zal zij er rekening mede houden, dat het tijdschrift bestrijkt het gebied van kunst en letteren, en dat dus werk van religieuse of politieke strekking niet
in hare kolommen thuishoort. D.w.z. werk dat vanuit eenig politiek of religieus gezichtspunt andere richtingen bestrijdt of aanvalt, of de eigen richting verdedigt’.
In dit contract wordt verder gestipuleerd dat artikelen van literairfilosofische aard die religieuze of politieke kwesties behandelen, uiteraard niet behoeven te worden geweerd. Toegelaten waren dus beschouwingen over politiek en godsdienst. Uitgesloten was het stelling nemen op die terreinen.
De bepalingen van art. 7 van het contract, sterk afwijkend van art. 7 van de grondwet, dat de vrijheid van drukpers waarborgt, zijn waarschijnlijk als voorwaarden van de uitgever in de overeenkomst opgenomen. Natuurlijk is er in de praktijk van afgeweken, maar men mag toch wel concluderen dat deze voorwaarden niet zouden zijn aanvaard, indien de oprichters de bedoeling hadden gehad een politiek standpunt in te nemen of de opvatting waren toegedaan dat het maatschappelijk engagement plicht is van de schrijver.
Men is ook geneigd om de Forum-redacteuren te zien als pioniers wat betreft de erotische vrijmoedigheid die in toenemende mate in onze literatuur is doorgedrongen. Al zijn de 17de eeuwers en in de moderne letteren de naturalisten hier al vóórgegaan, de Forum-redacteuren Du Perron en Vestdijk, die immers hun strijd tegen de fatsoensrakkers hebben geleverd, hebben de reputatie van openbrekers op dit gebied zeker terecht. Maar de verovering van deze vrijheid behoorde niet tot de doelstellingen van Forum. In het programma wordt er niet van gerept en in het contract wordt de redactie zelfs verplicht erop toe te zien dat stuitende en onwelgevoegelijke terminologie wordt geweerd en dat bijdragen of gedeelten daarvan die als pornografie moeten worden beschouwd worden geweigerd. Ik wil met deze contractuele bepaling niet bewijzen, dat de oprichters van Forum onverschillig stonden tegenover de vrijheid op dit gebied – het conflict met de Vlaamse redactie dat tot de opheffing van Forum heeft geleid wijst in een andere richting – maar wel dat de strijd voor deze vrijheid bij de oprichting niet een van de doelstellingen is geweest.
Welke bedoelingen hadden de oprichters wèl? Wat beoogden zij met hun tijdschrift? Aanleiding tot de oprichting – daar is men het wel over eens – is de discussie geweest die begonnen is door Ter Braak met zijn bestrijding van Binnendijks bloemlezing Prisma. Zijn be
zwaren betroffen vooral de verheerlijking van de poëzie als geïsoleerd verschijnsel en beoordeeld volgens ondoorzichtige begrippen als vormkracht en creativiteit. Het is wel van belang vast te stellen, dat deze bezwaren van Ter Braak zich eerst na zijn ontmoeting met Du Perron, eind 1930, hebben geopenbaard. In 1925, in zijn opstel over Adwaita schreef hij nog: ‘vorm(…) is het criterium, waarnaar de poëzie, als gegeven geheel, moet worden gemeten’. In ‘Prisma of dogma’ uit 1931 echter schrijft hij: ‘Durft hier dan geen dichter meer schrijven, zonder de schriftelijke garantie van Nijhoff of Binnendijk, dat de Creatieve Hemel der Poëzie voor hem geopend zal worden? Is het – populair gezegd – dan niet meer voldoende, een “vent” te zijn?’ En hij kondigt aan, dat hij, als Marsmans paradijs eindelijk voorgoed herwonnen zal zijn, een bloemlezing zal samenstellen onder het motto ‘Is het een vent, voor mijn particulier gevoel.’ Wat Ter Braak verkondigde, was een ketterij. Aanvankelijk had hij mèt Binnendijk en andere generatie-genoten het vorm-principe gesteld tegenover het menselijkheidsprincipe van Dirk Coster. De bloemlezing Prisma was een uitvloeisel van dat gemeenschappelijke standpunt. Toen Ter Braak zich afscheidde in 1931 van de Vrije Bladengroep, betekende dat niet dat hij het humaniteitsprincipe van Dirk Coster omhelsde. Het betekende wel een stap in die richting. In ‘Prisma of dogma’ schreef hij: ‘dan houd ik het nog maar met Dirk Coster, die er tenminste de hele mens in betrekt’. Dit is gesteld als een concessie van iemand die overigens het menselijkheidsstandpunt van Coster evenzeer verwerpt als de creativiteit van Binnendijk. In de, ‘Inleiding’ van Forum wordt het duidelijker gesteld: ‘Men heeft voor de dichter de gehele mens soms verwaarloosd, men heeft de poëzie losgemaakt van de rest der aardse verschijnselen en haar soms verdacht doen lijken op een esoterische cultus’. (…) ‘Wij verdedigen de opvatting dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeling van de kunstenaar. Welke wonderen zich ook bij het scheppingsproces mogen afspelen: zij schijnen ons dan eerst van belang, wanneer de persoonlijkheid van de kunstenaar zich voor ons in zijn werk bevestigt.’
Wat Ter Braak in deze inleiding verkondigt is niet het engagement, niet een voorschrift voor schrijvers, maar een maatstaf voor de kritiek. Die maatstaf is, dat de persoonlijkheid van de kunstenaar zich in
zijn werk moet bevestigen. Om te weten wat dat nu betekent, hoe men nu kan zien dat die persoonlijkheid zich bevestigt, beschikken we over nog twee termen: de vent voor zijn particulier gevoel en ‘de gehele mens’. Maar niet blijkt, dat tot de kenmerken van die gehele mens, die persoonlijkheid of die vent een maatschappelijk stelling nemen wordt gerekend. De persoonlijkheid, de vent voor zijn particulier gevoel, kan een politiek geëngageerd persoon zijn, maar kan met hetzelfde recht worden opgevat als een afzijdige ten opzichte van de politiek. Het is niet aan te nemen dat men in de toenmalige opvatting van Ter Braak mèt afzijdigheid geen vent zou kunnen zijn voor zijn particulier gevoel. In Politicus zonder partij van 1933 is de politicus een opportunistische bevorderaar van het eigen belang, maar in de partijloosheid kan men de maatschappelijke afzijdigheid volledig terugvinden. Ik meen dan ook dat Oversteegen zich vergist als hij in zijn overigens waardevolle boek Vorm of Vent die formule beschouwt als een variant van de permanente tegenstelling tussen ‘l’art pour l’art’ en ‘engagement’.1.).
De vent namelijk, die Ter Braak ons in 1931 en 1932 presenteert is nog een aanhanger van het ‘l’art pour l’art. In zijn definitie van kunst ligt het accent niet op de vorm maar op de erin gelegen bevestiging van de persoonlijkheid. Omtrent de aard, de soort van belangstellingen en activiteiten van deze persoonlijkheid zijn wij niet ingelicht. Men kan wel zeggen dat de oprichters van Forum individualisten waren die het probleem van het engagement nog niet onder ogen hadden gezien.
In Het Démasqué der Schoonheid dat in de eerste jaargang van Forum gepubliceerd wordt is van een maatschappelijk engagement ook geen sprake, terwijl het hier toch aan de orde had moeten komen als het tot de uitrusting van de ‘vent’ had behoord. In de opvatting van Du Perron is de vent, de schrijver die zijn goedkeuring heeft, iemand die het beste negatief kan worden gedefinieerd: hij moet niet half zacht zijn, geen ‘vuilik’ zijn, geen ‘Jan Lubbes’ zijn. Met in-
stemming citeert hij de opmerkelijke manier die J.C. Bloem had om bepaalde collega’s te verdedigen: ‘Neen, je doet hem toch onrecht, zie je, hij heeft toch een zekere…’ ‘Wat? Intelligentie?’ ‘Neen, intelligent is hij natuurlijk helemaal niet, maar je onderschat hem toch, hij hééft een zekere…..’ ‘Wat dan? Gevoeligheid?’ ‘Ja, neen, gevoeligheid is het misschien ook niet; maar hij heeft toch een…. Nee, ik zal je zeggen waarom je ‘m niet lezen kunt. Dat komt omdat het een fluim is, zie je; het is typisch een fluim, daarom kun je ‘m niet lezen.’
Er is in de ‘Inleiding’ tot Forum nog wel even sprake van een ander criterium. Er wordt gesteld, dat de redacteuren niet van plan zijn zich te beperken tot de litteratuur in engere zin, als het wenselijk mocht blijken de grenzen te overschrijden. En ook wordt gesteld dat zij willen trachten goede Europeanen te zijn. Hiermee is eerder een brede culturele basis bedoeld dan een bepaalde maatschappij-beschouwing. ‘Goede Europeanen’ betekent: geen Nederlandse provincialen.
Het eerste politieke geluid in Forum is, als ik ‘t wel heb, een in dichtvorm gegoten opwekking van Jaap van Gelderen om Japan te vernietigen, ‘Europa, vernietig Japan, nu, nu het nog kan’. Daarover schrijft Ter Braak aan Du Perron ‘die Hetze tegen Japan ruikt werkelijk naar Erich Wichmann. Waarom zou Europa zoveel heiliger zijn dan Japan?’ Het gedicht was ingezonden met een begeleidende brief van Roland Holst, waarbij Du Perron aantekende, dat hij óók niet van Japan hield, maar dat het z.i. wat lange gedicht misschien prachtig is voor de ‘groote stroomingen die onze wereld van nu beheerschen’ ‘en waarvan zoo weinig bij ons bleek’.
Dat is het engagement van de eerste jaargang van Forum. Wat in die jaargang van belang is heeft een heel ander karakter. Het is Slauerhoffs roman Het Verboden Rijk, Ter Braaks essay Démasqué der Schoonheid, Du Perrons Uren met Dirk Coster, gedichten en verhalen van Vestdijk, gedichten van Slauerhoff, Marsman, Elsschot en Hendrik de Vries. Pas in het tweede nummer van de tweede jaargang (febr. ’33) komt Du Perrons ‘Flirt met de revolutie’, het resultaat van een intensieve revolutionaire documentatie met o.a. de uitspraak, dat tegenover de systemen van het kapitalisme alleen een ander systeem doeltreffend kan zijn en dat het systeem van Marx, niet dogmatisch toegepast, maar geperfectioneerd door de vondsten-ter-
plaatse van de practici, wellicht het beste is. In maart van dat jaar volgt ‘De smalle mens’, waarin voor- en nadelen van het communisme worden afgewogen tegen de bedreiging die collectivistische systemen inhouden tegen de individuele waarden.
Deze artikelen, die een eerste verkenning van de politiek betekenen door een individualist, houden een engagement in, maar zij gaan er tegelijkertijd boven uit. Er is bij Du Perron een bereidheid tot het opgeven van vooroordelen, een bereidheid om idealen te accepteren, maar geen bereidheid om er nieuwe vooroordelen voor in de plaats te stellen, nieuwe dogma’s te aanvaarden die de menselijke waarden zouden aantasten. De conclusie is de onopgelostheid van het probleem. In mei 1933 (II, no 5) verschijnt Ter Braaks artikel ‘Hitler, Ebenbild des Herrn’, veroordeling niet alleen van de kort geleden opgetreden kanselier van Duitsland, maar ook van die intellectuelen, die ‘bijdraaien’, die vóór Hitlers machtsaanvaarding minachting hadden voor Mein Kampf maar die nu toegeeflijk worden.
En hiermee is het engagement van Forum geboren. Het stond niet in het programma, het is afwezig in de eerste jaargang. Maar in het omineuze jaar 1933 werd het door het geweld der omstandigheden verwekt. De redacteuren van Forum hadden de politiek niet gezocht, maar toen de politiek zich aandiende, zich niet meer liet afwijzen, namen zij wel degelijk stelling. Ten opzichte van het communisme zou Ter Braak eerst later, in Van Oude en Nieuwe Christenen van 1937 een gedetailleerd standpunt innemen. In Forum worden voortaan vooral de karakterloze intellectuelen bestreden die zich laten beïnvloeden door de ‘magie van het succes’.
De geschiedenis van Forum zal ik overigens niet op de voet blijven volgen. Voor de splitsing in een Nederlandse en Vlaamse afdeling in de derde jaargang, het uittreden van Du Perron ‘het conflict tussen de beide redacties over een onbeduidende, als erotisch beschouwde novelle dat tot de opheffing van het blad na de vierde jaargang heeft geleid, verwijs ik naar de heldere, uitvoerige documentatie van Mooyman en de inleiding van Mosheuvel waarin men een en ander gedetailleerd kan volgen.1.
Het was mij in eerste instantie er alleen om te doen de geboorte van Forums engagement te stellen tegenover de legende daaromtrent.
Vóórdat ik nog enige opmerkingen maak over een recente beschouwing van Annie Romein die weer een andere legende over Forum ontwerpt, nog een enkel woord over het conflict met de Vlamingen. Indien de ontwikkeling van de Nederlandse en Vlaamse redacteuren synchroon was verlopen, niet uitsluitend individueel, maar samen met de culturele climaten van onze beide landen, dan was er geen conflict geweest. De redacteuren Gerard Walschap en Marnix Gijsen hebben zich enige jaren na het overlijden van Forum losgemaakt uit het keurslijf waarin zij zich in 1935 nog gedwongen voelden zich onverdraagzaam te gedragen. En sindsdien is het keurslijf zelf minder knellend geworden. Men kan dus zeggen dat Forum te gronde is gegaan aan het historisch fatum dat voor Nederland en Vlaanderen gescheiden ontwikkelingen had beschikt.
In de gecombineerde nummers 4 en 5 van De Gids van dit jaar publiceerde Annie Romein-Verschoor een uitvoerig stuk, geschreven naar aanleiding van de verschijning van het laatste deel van de correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron. Ik zal niet op alle punten die zij aanstipt ingaan. Haar vrees dat T.B. en D.P. door een jongere generatie heilig zouden worden verklaard lijkt mij ongegrond. Haar opmerking, dat er bij beide schrijvers ondanks hun principiële en verstandelijke afwijzing van het antisemitisme een emotionele rest daarvan was overgebleven, zoals het in iedere Westeuropeër in de ziel was ingebouwd, lijkt mij volkomen juist. Men kan eraan toevoegen – en misschien bedoelt zij dat ook wel – dat er in de Oosteuropeërs meer dan zo’n restje aanwezig is gebleven.
Haar bestrijding van een niet bestaande biografie, waarin T.B. en D.P. taboe, klassiek en heilig verklaard zouden zijn, kan men voor kennisgeving aannemen, misschien onder het stellen van de vraag: is iemand daarvóór? De kwestie of Jan Romein ofwel Du Perron het eerst gedacht hebben aan de stichting van een Comité van Werkzaamheid lijkt mij niet belangrijk.
Wel is opmerkelijk, dat mevr. Romein er zich over beklaagt dat alle antifascistische activiteit en samenwerking in die jaren afgeremd werden ‘door – zoals ongetwijfeld bij Ter Braak en Du Perron het geval was – weerzin om met communisten of wat zij zelf noemden cryptocommunisten samen te werken, maar zeker bij velen nog meer door de vrees eigen reputatie door dat contact te besmetten ofwel de
“cellenbouwerij” als motief te gebruiken om werkloos te blijven toezien’. Nu gaat het hier over de jaren 1935 en ’36. Niet onbekend is en was dat in die jaren de massale zuiveringsprocessen in volle gang waren. De terreur van Stalin, waar de Russen later het een en ander van bekend hebben gemaakt heeft een hele generatie van medestanders en tegenstanders uitgeroeid. Honderden schrijvers zijn gefusilleerd. Het totale aantal slachtoffers wordt door de historicus Robert Conquest op grond van documentaire gegevens op 20 millioen geschat. De omvang van deze massamoord die in geen enkel opzicht voor die van Hitler onderdoet was in die jaren niet bekend. Maar het feit van de terreur en van de zuiveringsprocessen was wel bekend. Spreekt het dan niet van zelf, dat mensen die tegen het nationaal socialisme wilden protesteren, er bezwaar tegen hadden om dat te doen samen met de partijgenoten, de aanhangers en de vergoeilijkers van Stalin? Kan men na jarenlang deze vergoelijking bedreven te hebben de mensen die uit een zuiverder instinct handelden, van ‘politieke wereldvreemdheid’ beschuldigen, zonder schaamte? Onjuist lijkt mij mevr. Romeins opmerking over het typische literatenkarakter van T.B. en D.P. en hun zelfoverschatting. De lectuur van Forum, misschien zelfs een bezoek aan deze tentoonstelling, zou haar tot andere gedachten kunnen brengen. De hele inzet en problematiek van het opstel ‘De smalle mens’ kan men als een weerlegging van deze opvatting beschouwen. Het streven van Forum bestond juist uit het willen verlossen van de literatuur uit zijn isolement. Het is waar, dat pas in de 2de jaargang de deur naar de politiek werd opengezet en voorzover er toen van politiek dilettantisme sprake was, dat mevr. Romein de Forum-redacteuren verwijt, moet men vaststellen, dat dat dilettantisme het mogelijk maakte de politiek onophoudelijk te meten aan beginselen en doeleinden van menselijke waardigheid, die professionele politici zo gemakkelijk uit het oog verliezen.
Als men de politieke beschouwingen uit de dertiger jaren vandaag herleest, is het niet moeilijk te antwoorden op de vraag welke levend en toepasselijk zijn gebleven. Men vergelijke slechts Het onvoltooid verleden van Jan Romein met de politieke stukken van T.B. en D.P. uit Forum en later om te zien wat dilettantisme op dit gebied waard is. Tenslotte de kwestie van de onzekerheid. Mevr. Romein stelt het zo
voor: het hele sociale en culturele leven van onze eeuw wordt gekenmerkt door een grote onzekerheid. T.B. en D.P. zijn typische onzekeren, die men moet zien als overgangsfiguren. Zij belichamen de overgang van ‘de buitenmaatschappelijke literaat’ naar ‘de moderne geëngageerde schrijver’. Met deze stelling ziet mevr. Romein eraan voorbij dat T.B. en D.P., die geen buitenmaatschappelijke literaten waren, de geëngageerdheid beleefd hebben, maar ook gewogen. Zij hebben het probleem van het politieke engagement onderzocht en het in hun conclusies verdisconteerd. Zo zijn ook in hun onzekerheid vele zekerheden verdisconteerd, getoetst en verwerkt. T.a.v. de feiten hebben zij de oogkleppen niet gedragen waarmee men zich tegen het zien van het onbruikbare beschermen kan. En t.a.v. de ideeën hebben zij het denken niet stopgezet waardoor een theorie tot een dogma kan verstarren.
Inderdaad, zij waren onzekeren. En Forum was een klein bakentje van onzekerheid tussen de geweldige zekerheden die het bestreed. Het is een intellectuele eerlijkheid die ons vandaag nog veel te zeggen heeft.
Aantekening
Naar aanleiding van een verslag van de opening van de Forum-tentoonstelling in de N.R.C. (13-12-’69) reageerde mevrouw Romein in een ingezonden stuk op mijn daarin weergegeven opmerkingen. Zij stelde dat zij bij haar weten nergens in haar Gids-artikel had geschreven dat zij het T.B. en D.P. kwalijk nam dat ze in de strijd tegen het facisme onwillig waren om samen te werken met communisten. Verder eiste zij het recht op de beide schrijvers ‘onzeker’ te noemen nadat anderen dat ook gedaan hadden.
Omdat ik in mijn repliek gelegenheid had een en ander te preciseren laat ik die hier volgen:
‘Mevr. Romein ontkent dat zij in haar Gids-artikel had geschreven, dat zij het Ter Braak en Du Perron kwalijk nam dat zij in de strijd tegen het fascisme onwillig waren samen te werken met communisten. De term “kwalijk nemen” heb ik niet gebruikt. Ik heb commentaar geleverd op de mening van de schrijfster, dat de actie tegen het fascisme in de jaren 1934 en 1935 “afgeremd” en “verziekt” werd –
het zijn haar woorden – door veler weerzin om met communisten samen te werken.
Zij heeft ten onrechte Ter Braak en Du Perron van deze weerzin beticht. De briefwisseling immers maakt duidelijk dat deze schrijvers ondanks hun bezwaren tegen het stalinisme vóór en bij de oprichting van het Comiré van Waakzaamheid (de jaren ’34 ’36) die samenwerking ten volle aanvaard hebben. Eerst in 1937, toen sommige gegevens over de zuiveringsprocessen van Stalin (die al in 1935 begonnen waren) algemeen bekend waren geworden, demonstreerde Du Perron zijn onwil om die samenwerking voort te zetten. De scheiding der geesten werd voor Ter Braak pas door het Ribbentrop-Molotow-pact van 1939 een noodzakelijkheid.
Ik heb in mijn rede geen aandacht gegeven aan mevr. Romeins gebrekkige weergave van de geschiedenis, maar wel bezwaar gemaakt tegen haar kritiek achteraf op de onwil van velen – waarin zij grotendeels ten onrechte Ter Braak en Du Perron betrekt – om samen met Stalinisten “waakzaam” te zijn tegen terreur. Juist wat later over de omvang van Stalins terreur bekend is geworden – de historicus Robert Conquest (“The Great Terror: Stalin’s purge of The Thirties”, New York 1969) schat het aantal slachtoffers op twintig millioen – stelt de weerzin-gevoelenden toch wel in het gelijk. Zelfs indien er slechts tien of vijf millioen slachtoffers zijn geweest, moet de kritiek van Mevrouw Romein worden afgewezen.
Wat het tweede punt van de briefschrijfster betreft: de “onzekerheid” van Ter Braak en Du Perron is nooit in het geding geweest. Zij hebben zelf uitvoerig daar over geschreven en Mevrouw Romein mag dat ook. Maar als zij zich op die onzekerheid beroept om de Forumredacteuren als overgangsfiguren te kenschetsen van de “buitenmaatschappelijke literaat” naar de “moderne geëngageerde schrijver”, dan geeft zij daarmee blijk in de verste verte niet te beseffen hoeveel politiek engagement en intellectuele eerlijkheid in die “onzekerheid” was verdisconteerd’.
Rede, uitgesproken bij de opening van de tentoonstelling ‘Ter Braak, Du Perron en hun Forum’ in het Gemeente-museum in Den Haag op 12 december 1969.
- 1.)
- Het lijkt mij niet juist om van een ?levensbeschouwelijk engagement? te spreken. Levensbeschouwingen vindt men ook in het werk van de schoonheidsvereerders. Het standpunt van het ?l’art pour l’art? op zichzelf is al ?levensbeschouwelijk?. Van ?engagement? kan eerst sprake zijn, als er stelling wordt genomen ten opzichte van maatschappelijke problemen of in concrete gevallen.
- 1.
- Forum.