[p. 21]
Vier gedichten
Rutger Kopland
Heide met hond
Wij liepen door de hei en zochten
hem, vergeefs natuurlijk weer: vuil
bruin was hij geweest, als de hei
en de lemen wanden van de kuil.
God, god, zachtaardiger kon toch niet,
hij kwispelde nog toen wij
hem al begroeven.
Nu is hij wind, bedorven
wind met Kraaien.
[p. 22]
Wie wat vindt heeft slecht gezocht
Wie nog op poëzie wacht? Jij niet,
jij wacht op de dag dat het echt
terugkomt, dat wat je zocht naast je
zal liggen en zuchten en kreunen,
leven, dat er godverdomme eindelijk
eens geen woord poëzie uitkomt.
Dacht je dan nog aan de terugkeer van
white horse, schemer en beddegeur?
‘Je was tenslotte nog jong en vol
melancholie, buiten regende het even
zeer als in je hart.’ (Gedicht)
‘Langs de trap omhoog ruiste het
zijige duister van dijen en kruis.’ (Gedicht)
‘De borsten hingen als grote verdrietige
druppels aan haar lijf.’ (Gedicht)
Ach ach, dat hoef je toch nooit meer
te lezen. Nee, wie nog op poëzie wacht,
hij vindt iets, iets wits naast zijn bed,
een zakdoekje, een vlinderlicht broekje,
lieve vergeetsels. Weg, weg betekent het,
de trap af. De vinder, hij kijkt naar
de vondst aan zijn voet en hij voelt,
ja hij voelt nu het grote gevoel:
het Leven, dit is het leven! Dit is
[p. 23]
Over de heel oude boxer
De heel oude boxer leeft dus nog, hij leeft
waar hij hoort, achter de tuin, waar zacht
smeulend vuilnis ligt te roken in de regen,
zonder te ruiken, zonder te pissen, zonder
een vriend met een riem, doodslaan moesten
ze hem, ik kan er vanmorgen niet tegen;
ik voel het gewicht van zijn kop, een hele
nacht pils en jenever. Hij heeft de kracht
in zijn nek niet meer, om mij aan te kijken.
[p. 24]
Dat wij dat waren
In ons huis waren stoeiende
mannen en meiden gekomen.
We droomden alle dagen
dat wij dat waren.
Uit de provincie woei oude
boeren-wind aan. Zodoende
wandelden we veel en sloegen
en kietelden elkaar als gekken.
In onze rustige momenten
bespraken we raadsels: Honden,
Handen, Hinden e.d. Drank
maakte ons helder, goedlachs.
We zouden elkaar niet
verlaten, we zouden elkaar
niet weerzien, we werden
wakker bij anderen dan wij.