[Tirade april 1972]
Historie, revolutie en rel-cultuur
S. Tas
Het generatieconflict is een stopwoord geworden. Het is het Leitmotiv voor het klagelijk verweer van een generatie die zijn eigenwaarde verloren heeft en zijn plaats in de geschiedenis niet meer durft in te nemen. Ik werd daar op krasse wijze aan herinnerd tijdens een bezoek aan de familie F. in Parijs. F. is een huisvader met ‘gevoel voor de jeugd.’ In 1968, tijdens een weekend, liet hij zich bij ons opbellen door zijn zoon, die hem verslag moest uitbrengen van het slagveld op de Boul ‘Mich’. ‘Ah’, hoorde ik F. uitroepen, terwijl zijn gezicht een verrukte uitdrukking kreeg, ‘des grenades lacrymogènes’! Zo tracht men revolutionair te blijven en jong met de jongeren. Vergeefse poging, zoals zo dadelijk zal blijken. Bij de deur begon hij al over zijn zoon, die pas getrouwd maar desalniettemin weinig gelukkig is. Hij heeft geen vertrouwen in de toekomst, legde F uit; ‘hij lijdt onder het gebrek aan een ideaal. Hij wil zich niet door deze maatschappij laten inkapselen.’ Ne pas se faire récupérer is het laatste modewoord der Marcusisten. Ik wierp tersluiks een blik op het jonge echtpaar, twee mathematici die de ambitie de wijde neusgaten uitstoomt, en achter wier melancholie, conforme au mal de notre siècle, zich een hartstochtelijk verlangen verstopt gerecupereerd te worden door de académie van Parijs. Ze zaten in een kring van vrienden, de generatie van de grenades lacrymogènes. ‘Alles wat beweerd wordt door hen die boven de dertig zijn, telt voor ons niet’ ving ik in het voorbijgaan op. ‘Dat mag’ riep ik hem toe. ‘Maar daaruit volgt natuurlijk dat jullie oordeel niets betekent voor de boven-de-dertigers. En deze, vergeet het niet, hebben het heft in handen.’ ‘Wat dan nog’ viel een ander in, ‘voor ons begint de geschiedenis in 1968’. ‘C’est court’, mompelde F. van zijn stuk gebracht. Ook voor hem was het discussieterrein bijzonder smal geworden.
Het is verklaarbaar dat een jonge man, in een onbewaakt ogenblik, het gevoel heeft dat het leven met hem begint – het is een fysieke reactie. Maar iets dergelijks belijden ten overstaan van anderen, getuigt van een onbeschaamd beleden wanbegrip, van gebrek aan inzicht niet alleen in anderen, maar vooral in zichzelf. Het is duidelijk dat de nieuwe generaties minder belangstelling hebben voor de periode van de tweede wereldoorlog dan de ouderen voor wie dat segment van de geschiedenis een onuitwisbaar brok tragiek vormt. Ik begrijp dat de jonge mensen niet om de oren geslagen willen worden met verhalen over de heldendaden van het verzet – al was het maar omdat dit verzet minder was dan de opgeblazen verhalen die hier en daar de ronde deden. Waarom zouden we ons opdringen? Laat de doden de doden en de helden hun heldendaden begraven. De bezetting omvatte veel meer dan het verzet; er was ook nog de alom verbreide lafheid die de massa in staat stelde ongeschonden door de oorlog te komen. Beide vormen een geheel en dat geheel was een traumatische ervaring die bijgedragen heeft tot de vorming van het Nederlandse volkskarakter. Meer of minder dan de vreedzame eeuw die eraan vooraf gegaan was? Het lijkt me aanmatigend dat nu al uit te maken. Hoe weinig niettemin de verandering geweest mag zijn, de caesuur is niet te miskennen.
Maar wat deert ons de geschiedenis, of, zoals iemand in Holland tegen me uitriep: ‘Wat heb ik te maken met Jan van Schaffelaar?’ Hij had kennelijk niet door dat de geschiedenis, de ‘overlevering’, verdisconteerd is in het denk- en gevoelsmateriaal ook van de niet-literaire massa, en alleen daardoor al onmisbaar voor onze zelfkennis. De geschiedenis is een relaas van mensen; daarom geeft ze inzicht in het heden; maar ook omgekeerd, daarom maken ònze ervaringen ons toegankelijk voor het verleden. Wie de oorlog beleefd hebben – wat meer is dan meegemaakt – begrijpen beter wat bijvoorbeeld de reformatie geweest moet zijn en het begin van de tachtigjarige oorlog. Want die oorlog is óók gemaakt door mensen, met hun begeesteringen en egoïsmen, hun impulsen en aarzelingen, hun wanhoopsdaden, uitgelokt door de lafheid der anderen. Ook zij moesten zich instellen op een leven waarin het gevaar geen theoretische en romantische speculatie is, maar ontluisterd was tot een grauwe werkelijkheid, even banaal als het oorlogsbrood, en
waarmee men op naargeestige wijze vertrouwd raakte. De belangstelling voor geschiedenis is een belangstelling voor mensen, waaraan de sfeer van het kerkhof nooit helemaal vreemd is. Want het verleden kan zich niet meer verweren en dat geeft aan het historische schouwen een toets van toegeeflijkheid die er de charme van uitmaakt. Het gevoel van verbondenheid met het verleden is een humanitair gevoel en zij die de verticale verbondenheid – in de tijd – verloochenen, waarom zouden ze in staat zijn de horizontale – met hun tijdgenoten – te beleven? Het gaat in beide gevallen om dezelfde demonstratieve domheid en hetzelfde egoïsme. Want ik moet de eerste man nog tegenkomen die niet op de een of andere wijze, direct of indirect, door inlijving of identificatie, herdacht en aldus in bestaan verlengd wil worden.
De jongeman die me vertelt dat voor hem de geschiedenis – en dus de mensheid – pas bij 1968 begint, maakt op mij dezelfde indruk als de vlerk voor wie de muziek pas begint boven de vijftig decibels. En het is waar, iedere Pop-zaak is overstroomd door het slag voor wie de muziek pas boven die norm aanvangt. Het is hun goed recht; maar het is mijn goed recht te menen dat hun geschreeuw en lawaai een heel veld van delicate, zuivere en nobele aandoeningen voor hen verborgen houdt. De jongeman die zijn interesse beperkt tot zijn generatie is even bekrompen als de echtgenoot die zijn belangstelling beperkt tot zijn gezin en de familie-zaak. In de naam van het een als van het ander zijn heel wat misdaden begaan en vergoelijkt. Trouwens, eenmaal zo ingesteld ga je ook gemakkelijk van het een naar het ander en we zullen nog menige anti-historische beeldenstormer zien belanden in het conformisme. Je kunt ook met een liberated woman aan je zij carrière maken. Wat voor de geschiedenis geldt, past op de literatuur. Als Jan van Schaffelaar niets betekent, wat stelt dan nog Raskolnikov voor, of Anna Karenina, Swann, Rastignac, Sorel, Boris Godounow, Macbeth?
Alle gevoelloosheid is terug te brengen tot gebrek aan verbeeldingskracht, en wie met zijn rug naar de geschiedenis gaat staan, heeft ook de literatuur niet nodig. Het is niet moeilijk hard te zijn als je psychologische fantasie te kort schiet. Zoiets geeft een voorsprong, die, in een vorige periode, kapitalistische avonturiers groot heeft gemaakt. Het zal straks aan succesvolle demagogen niet ontbreken,
al of niet met de dictatuur van het proletariaat in de mond. We zien ze al aankomen. Ze voeden deze generatie met theorieën die al sinds een eeuw achterhaald zijn en door Marcuse met drogredenen zijn aangelengd. Ze hebben zich door Marcuse laten opsluiten in een tredmolen waarin het goede nog verwerpelijker is dan het slechte, omdat het hen afhoudt van het volmaakte – of een abstracte visie daarvan. Daarmee wordt de onlust een zichzelf voedende motor van het verzet. Het is een weinig intelligent gedoe. De tot vervelens afgejengelde ‘vervreemding’ is zowel resultaat als beweegkracht van het procédé. Ze is geen noodlot, ze is gewild, ze wordt opgezocht. We hadden eerst de strijd tegen de atoombom, uitgeleefd in pelgrimstochten van jezusfiguren met slaapzakken onder de arm. Nadat het nucleaire evenwicht zich gestabiliseerd had en de mensheid had geleerd te leven met de bom, is het rondom de atoomcentrales stil geworden. Maar er waren nog de onderontwikkelde volken waarvoor opgemarcheerd kon worden. We horen luid gekerm over het lot van de Angola-neger, maar heel wat minder over de pogingen tot genocide die de ideaalvolken van het Oosten op hun soortgenoten toepassen (Biafra, Bangla Desh, Zuid Soedan) en helemaal niets over de beestachtigheden die in Zanzibar courant zijn. De verbeeldingskracht heeft grenzen die door het vooroordeel worden aangegeven. Het nieuwtje raakt trouwens ook hiervan al af, maar nu is er de zaak van de milieu-verontreiniging; een nieuwe catastrofe, waaraan de cultus van de wanhoop uitgeleefd kan worden. Want de beurt is nu aan het pessimisme en wat redelijk is wordt onaanvaardbaar zodra het een verbetering of vooruitgang suggereert. Men duldt geen ruimte voor correctie van onze samenleving. Waarom zou onze tijd meer aanleiding geven tot vervreemding dan andere? Elke tijd brengt zijn leed voort. De menselijke natuur – dat moeizame compromis tussen animale instincten en culturele druk – staat nog pas aan het begin van haar vorming; ze laat zich incidenteel binden, soms temmen, maar nooit planmatig beheersen. De mens is een wolf die in een kudde heeft leren leven. Iedere periode confronteert zijn tijdgenoten met een uitdaging en de problemen waarmee wij te kampen hebben zijn ongetwijfeld ernstig. Ernstiger dan vorige? – De verwoestende phase van de dertigjarige oorlog; de onheilzwangere periode waarin de Franse
Revolutie viel en het mensenverslindende Napoleontische avontuur; de catastrofe-beladen tijdsnede die anno 1914 is ingeluid met de eerste wereldoorlog, gevolgd door de Russische revolutie, de pionier der totalitaire partij-dictaturen, wier logische uitmonding de tweede wereldoorlog was?
Ik kreeg onlangs weer enige romans van Emile Zola in handen. Ze maken aangrijpend duidelijk wat het proletariaat bij zijn ontstaan heeft moeten doormaken. Dat is nu een eeuw geleden. Maar dit proletariaat heeft zich niet verweerd door zich van de maatschappij af te keren; het heeft zich niet moedwillig ‘vervreemd’; zijn situatie was te serieus dan dat het zich een dergelijk intellectueel spel kon veroorloven. Het heeft zich een plaats in die maatschappij veroverd en dit doende heeft het de maatschappij veranderd. Vandaag lijdt de nieuwe middenstandsgeneratie aan de onlust die vroeger behoorde tot de luxe-gevoelens van het kroost der heersende klasse. Maar dat hangt ermee samen dat de heersende klasse is veranderd, verbreed, ver-middenstand-st. Het grandioze in de romans van Zola is dat zelfs in zijn somberste passages iets van dat rijke gevoel leeft waaruit de kracht zou ontstaan die onze wereld hervormen ging. Juist dat geeft aan zijn romans een diepere waarheid.
Ondanks alle drukte die ze zelf en anderen over hen maken geloof ik niet dat de acties van jeugd- en studentengroepen een sociale kracht vertegenwoordigen, geroepen een sociale vernieuwing te brengen. Het heeft allemaal meer van een modeverschijnsel en ik word in dat vermoeden gesterkt als ik zie dat in Amerika – in dit als in andere opzichten toonaangevend – de studente-revolte is weggezakt. Er is op de universiteiten zelfs weer belangstelling gekomen voor discussies in plaats van radau en schreeuwterreur. Het is lang niet uitgesloten dat zich achter al dat rumoer een zekere verandering van zeden voltrekt maar die heeft niets te maken met vervreemding van gezin of samenleving; ze schijnt te wijzen op een verdieping van het liefdes- en gezinsleven die in de maatschappij zijn plaats zoekt en daardoor indirect tot een maatschappelijke vernieuwing kan bijdragen. De bezieling daarin gegoten, is niet verloren. Maar het ìs morele bezieling die ons drijft, roepen de contestatairen. Ja, maar die bezieling zou meer indruk maken indien ze minder dogmatisch beperkt was. Wat is dat voor een morele excita-
tie die in vuut komt voor Angela Davis (wier proces met alle garanties der burgerlijke strafrechtspraak is omringd) maar zwijgt over Amalrik of Marstjenko, die behandeld zijn met alle ploertigheid waartoe een proletarische dictatuur in staat is.
Nu zijn er onder de radicalen rechtzinnigen, die op hun wijze geprotesteerd hebben tegen de wandaden der sovjetrepublieken; de een om zijn onafhankelijkheid te demonstreren van iedere gevestigde macht, de ander om zijn morele geloofwaardigheid niet in gevaar te brengen. Helaas deze protestanten verdelen hun morele energie op merkwaardige wijze; hun afkeuring van misdrijven ter linkerzijde klinkt haast als gefluister naast hun gebrul tegen rechts. Maar de wereld is overdekt met gevangenissen en concentratiekampen waarboven de rode vlag wappert. Een groot deel van de elite der mensheid zucht dààr. Er is onvergelijkelijk veel meer sociaal onrecht en politieke misdadigheid in de socialistische wereld dan in het westen. De echte expansiedrift huist in het rode kamp, dat zich een ‘wetenschappelijk’ geloof in de toekomst heeft aangemeten. De dreiging, niet revolutionaire maar militaire, gaat vandààr uit! Niets daarvan klinkt door in het opgewonden proza van deze jonge mensen die zich politici en zelfs wetenschappelijke politici wanen. En daaruit blijkt dat die revolte geen werkelijke wereldhervorming najaagt; ze is een ontsnappingsbeweging, een vlucht uit het eigen milieu, die meer te maken heeft met sociale estethiek dan sociale ethiek, een bedwelmend procédé van exo-projectie, waarin alles wat de private ergernis en aanstoot verwekt zich verdicht tot een wolkengevaarte van sociale plastiek, dat door zijn afmeting het gevecht ertegen romantiseert. In deze strijd – generatieconflict of vervalste klassenstrijd – aanvaarden ze de tegenstanders van hun burgerlijke opponent als natuurlijke bondgenoten die buiten de critiek gesteld moeten worden. Ze zijn niet in staat zowel de burgerlijke samenleving als het socialisme critisch te bekijken; onweerstaanbaar gedreven door wat hen in de een het meest direct irriteert, werpen ze zich in de armen van de ander. Zo gaan ze aan de grote uitdaging van onze tijd voorbij. De verdediging van de vrijheid is een grootse taak die ook in onze tijd, zijn legioen van helden en martelaren voortbrengt. Die taak is waarachtig niet minder exalterend dan het nalopen van baardige dwingelanden. De strijd tegen het totalitaire socialisme – en
elk ander socialisme is irreëel hersenspinsel van geestelijk afgesnoerde en opgekropte dialectici – drijft tegelijkertijd onze maatschappij vooruit. Want ze brengt sociale krachten in beweging, naast de heersende klasse, die door hun breedheid en gewicht de weg mede bepalen. Maar er is iets van Zola’s ruime en warme gevoel nodig om het ongeduld te temmen dat dit inzicht belemmert. Het ongeduld voert nooit tot bevrediging en jaagt de onrijpe voortdurend verder op.
Maar hier raken we de centrale vraag. Willen ze volwassen worden?
Geloof niet dat de gewetensproblemen – en haar schijnproblemen – alleen de roerige Fransen folteren.
Geen misleidender gemeenplaats dan dat wij een nuchter volk zouden zijn. Weken lang heeft Nederland in een wolk van emotie geleefd en vanuit Parijs gezien maakte het de indruk alsof het hele nederlandse volk zich een K.Z. syndroom had aangemeten. Even werd er zelfs gezinspeeld op een regeringscrisis, maar ten slotte begreep zelfs den Haag dat daarmee de ‘Drie van Breda’ werkelijk tè veel eer aangedaan zou zijn. Waarom de drie overigens vrij gelaten moesten worden, is niet duidelijk. De eerste gratieverlening was al misplaatst; een tweede is nog dwazer. Met belijdenissen over ons rechtsbewustzijn heeft het niets te maken. De ‘drie’, mitsgaders hun handlangers, hogere en lagere, hebben daden gepleegd die buiten iedere juridische politieke of menselijke norm vallen; elke toepassing op hen van onze normatieve beschouwingen slaat er naast. Ze zijn destijds ook niet gestraft; ze zijn opgeruimd, als laatste handeling van de chirurgische ingreep tegen het fascisme, die ‘tweede wereldoorlog’ heet. Ik kan ze niet zien als mensen en evenmin als symbolen; het zijn excrementen van de historie, die opgeborgen moeten worden en vergeten. Het was fout, door de tweede gratie verlening, de vergetelheid te breken; het was dubbel fout de discussie openbaar te maken in een kamerdebat voorafgegaan door een hoorzitting die de kwestie maximaal dramatiseerde. De regering schoof een stuk verantwoordelijkheid van zich af, maar alle sluizen der emotionaliteit werden open gezet. Iedereen voelde zich gedrongen te getuigen. Juristen gingen een fijn onderscheid spinnen tussen collectieve en individuele gratiëring, nuance die geen ver-
band houdt met het object, dat krachtens zijn wezen buiten-juridisch is. Die redeneringen hadden trouwens weinig te maken met de werkelijke beweegreden die ‘de Kroon’ tot zijn gratievoornemen had gebracht. Historici vonden dat ze als historici hadden te getuigen en niemand zal verbaasd zijn dat de kwestie een hoorn des overvloeds werd van voer voor psychologen. Lijders aan het concetratiekampsyndroom kregen het te kwaad en dat is begrijpelijk. Opgezweept door de emotionele golf voelden anderen dat syndroom in zich opkomen; dat is ook begrijpelijk. Het ligt in het wezen van dat syndroom. De verontwaardiging was enorm en op het eerste gezicht overwegend. Hoe is het mogelijk, vraag je je af, dat in een zo gevoelige volksmassa honderdduizend Joden destijds geen onderduikadres hebben kunnen vinden?
Maar toen was toen en nu is anders.
Leed laat zich peilen noch afwegen. Dat geldt ook voor vermeend leed. Ik zal me dan ook niet aan een waardeoordeel wagen; maar, nu de emotionele golf is weggespoeld, vraagt de plaats die ze in het nederlandse openbare leven heeft ingenomen, om een verklaring. Emotie-uitbarstingen nemen in het nederlandse openbare leven een excessieve ruimte in. Ze werken als surrogaat voor het politieke denken en verdringen het redelijk oordelen over publieke kwesties. Ik herinner aan het wilde debat dat voor radio en televisie is gevoerd over de wreedheden die het nederlandse leger in Indonesia had bedreven.
In 1948, toen het leger daarginds opereerde, kon je voor die zaak vrijwel geen mens in beweging krijgen, ook niet de kranten. Tien, vijftien jaar later, trilden de massa-media van emotie. Het was nu een goedkope rel geworden zonder risico’s voor de relmakers. En ook in dat geval al werd de historie erbij gesleept… Er was opeens behoefte aan historisch onderzoek. Maar een historisch onderzoek is iets anders dan holle opwinding. Daarentegen heeft die opwinding een politieke uitwerking, doordat ze politieke aandacht en energie verslindt – en verspilt. De geschiedschrijving heeft een brede rug. Nog niet zo lang geleden veroorzaakte het bezoek van de Japanse keizer in ons land een diepe ontsteltenis waardoor een cabaret-artist de gelegenheid kreeg voor twee weken de aanvoerder te worden van politiek tumult. De pers liet zich natuurlijk niet onbetuigd.
Weinig later deden dezelfde media – en dat was geen toe val – een aanval op ex-minister Luns, naar aanleiding van het geval Nieuw Guinea. Er moest alweer een historisch onderzoek ingesteld worden. Waarom nu en waarom via de kamer, het lichaam dat beslissingen heeft te nemen over beleidsvragen van vandaag? Politiek gezien heeft de zaak Nieuw Guinea niets geheimzinnigs; er is op zijn tijd in de kamer over gedebatteerd en alle critische vragen die de media vandaag stellen, zijn destijds al, door tegenstanders van zijn bewind, Luns voorgelegd. Er was toen nog gelegenheid in de zaak Nieuw Guinea in te grijpen, maar de media waren destijds heel wat minder opgewonden; de kamer ook. De regering en haar meerderheid lieten zich door Luns in de boot nemen en de minister kreeg zijn décharge*. Het debat had voor de goede verstaander niets geheim gehouden. De zaak is allang dood en begraven; zelfs de Indonesiërs hebben nauwelijks behoefte erop terug te komen (ze hadden iets soortgelijks al laten weten bij het debat over de leger-vergrijpen) – maar de media raken opeens in beweging. En weer duikt de geschiedschrijving op als de hogere reden die de rel rechtvaardigen moet. Want wat destijds object van gerechtvaardigde critiek was, werd vandaag motief voor een rel, waaraan geen fatsoenlijk mens kan meedoen. Ik ben geen bewonderaar van Luns. Hij behoort stellig tot de meest overschatte figuren uit de nederlandse parlementaire geschiedenis. Hij is ongetwijfeld een karakter; zijn originaliteit is dat hij de techniek van de moderne public relations heeft overgeplant op de stoffige wereld van nederlands parlement en diplomatie. Hij heeft meer dan iemand anders gevoel voor de wijze waarop een openbare figuur gebruik kan maken van de massamedia en in het bijzonder de televisie. De dankbaarheid en de bereidwilligheid der journalisten kende dan ook geen grenzen. Dat heeft voor een groot deel zijn reputatie bepaald. Wanneer hij terugkwam van zijn vele zwerftochten – hij maakte van het Plein een ministerieel reisbureau – vielen de perslieden gulzig aan op zijn kwinkslagen. Geen persman heeft zich ooit de moeite genomen hem te vragen of hij zijn zakken eens wilde uit-
halen om te laten zien wat hij voor het vaderland naar huis had gebracht. Die zakken waren altijd leeg, maar nooit heeft iemand daar bezwaar tegen gemaakt. Luns was overal geweest, had overal gesproken en iedereen op zijn hollands ‘flink de waarheid gezegd’. Klein maar dapper. Het veranderde nooit iets aan de gebeurtenissen, of weinig, maar, zoals een man met inzicht me eens zei, zoiets is in Nederland heel populair. We houden ervan anderen op hun nummer te zetten.
Nadat hij vanuit het Plein de groei van Europa had tegengewerkt om zo min mogelijk eigen invloed kwijt te raken, ging hij met de Fransen een woordgevecht aan ten einde hen tot meer politieke samenwerking te bewegen. Maar toen de Gaulle het plan Fouchet voorstelde dat in die richting ging, wees hij het af. Het ging hem niet om de realisering van een idee, maar om ‘het flinke zegje’. Zijn Indonesische politiek was een anachronisme dat in 1949 met een nederlaag eindigde. Dat was niet voldoende; we kregen zijn Nieuw Guinea-politiek toe. Ze leidde tot de catastrophe van 1957 en de confiscatie der laatste miljarden die het Nederlandse bedrijfsleven nog in Indonesië bezat. U dacht dat na een dergelijk fiasco Luns zou aftreden? Geen sprake van. Hij moest de eerste zijn die Sukarno de hand drukte en, als ik goed ben ingelicht, heeft het niet aan hem gelegen dat hij niet met ruimere geschenken kon komen voor de Indonesische schertsdictator. Intussen had die politiek onze gezanten tot wanhoop gebracht; want zij hadden van Luns opdracht gekregen de koloniale Nieuw Guinea doordrijverij aan de man te brengen in de hoofdsteden der onderontwikkelde volken, hetgeen tot pijnlijke en soms vernederende audiënties leidde. Daarna heeft zijn gescharrel om voor de K.L.M. landingsrechten te veroveren jaren lang een onmatige hypotheek gelegd op de activiteit van de nederlandse diplomatie en met welk een pover resultaat. Eenmaal ging Luns zo ver Amerika te dreigen dat Nederland uit de Navo zou stappen indien de K.L.M. geen landingsrechten kreeg in Houston; een ander keer waarschuwde hij Londen dat Nederland zijn steun aan Engeland, dat poogde de EEG binnen te komen, zou intrekken, indien de K.L.M. geen landingsrecht in Hongkong kreeg. In beide gevallen kon de wereld alleen maar lachen om de Talleyrand van drie hoog achter die hoofd- en prutszaken niet uit elkaar hield, en zijn interna-
tionale carrière voor landsbelang aanzag. Want Luns heeft nooit iets anders gedaan dan carrière maken – en dit in alle onschuld! Hij heeft zijn ministerschap nooit anders gezien dan als de bekroning van zijn ambtelijke loopbaan. Hij was een super-ambtenaar, één van de super-ambtenaren die hun minister de baas zijn; een supergezant, die zijn minister had opgeslokt. Aangezien hij zichzelf geen politieke opdrachten kon geven, ging zijn gehele activiteit op in diplomatiek gedoe. Ik herinner me een gesprek met onze toenmalige gezant in Zuid Afrika. Hij omschreef voor mij zijn houding als volgt: ik ben hier niet om me een oordeel te vormen over de binnenlandse toestanden; ik ben hier om vaatjes haring te verkopen. Luns heeft zelf nooit anders dan vaatjes haring willen verkopen; maar hij heeft dan ook nooit aan politiek gedaan. Het bleven altijd ambtelijke bezigheden op hoog niveau. In die opvatting was het ook logisch dat hij nooit aftrad. Een politicus treedt af als zijn politiek gedesavoueerd wordt of tot een échec leidt. Een ambtenaar blijft, want hij draagt geen verantwoordelijkheid. Hij voert de orders uit van het politieke hoofd. Een gezant kan gerust, op twee verschillende tijdstippen twee tegenovergestelde gezichtspunten verdedigen, bijvoorbeeld wanneer intussen een wisseling van regering heeft plaats gevonden die andere opvattingen aan het bewind bracht. Een politicus trekt de consequentie van zijn nederlaag. Maar Luns was geen politicus en waarom zou een ambtenaar zijn eigen ontslag provoceren? De kamer duldde die opvatting. Ziedaar het geheim van zijn ministerieel record.
Dat hij dat record kon halen dankt hij aan een reeks typisch nederlandse omstandigheden. In de eerste plaats aan de kwaliteit van zijn partij, de K.V.P. die nog altijd zucht onder de naweeën van de ‘katholieke achterstelling,’ als gevolg waarvan alles wat in de katholieke wereld energiek en intelligent is, zich op de handel gooit, zodat voor hun politiek alleen de beneden-Moerdijkse keuterboeren overblijven. Tegen die achtergrond, en naast de brave borst de Quay die een tijd lang door Nederland als eerste minister is geduld, deed de bereisde, gewiekste en niet bepaald beschroomde Luns aan als een geweldenaar. Dan waren er de kamerleden die zich telkens weer door de verbale toezeggingen van Luns – met meer of minder cynisme voorgedragen – op sleeptouw lieten nemen en die toelieten dat Luns, naar bevinden de vloer met ze aanveegde. Het is niet dui-
delijk waarom Luns, na zijn vertrek, zich over die kamer ging beklagen, tenzij hij, in de roes van zijn internationale benoeming, zich voor Prins Bernard aanzag. Hij heeft van het nederlandse parlement nooit werkelijk last gehad.
Dat hij op die wijze populair werd dankt hij in de eerste plaats aan de pers die net genoeg niveau had om zijn kwinkslagen te begrijpen, maar niet genoeg om door zijn politiek gedrag heen te zien. De pers aanbad hem en er zit in de rel die ze thans tegen hem maakt een niet gering brok berouw over de serviele houding die ze destijds tegen hem heeft aangenomen.
Aan de ambtelijke carrière van Luns ontbrak nog de internationale bekroning en daaraan werd dan ook het laatste deel van zijn diplomatieke activiteit gewijd. Nu is secretaris-generaal van de NAVO in wezen ook een ambtelijke functie en Luns heeft vrijwel alles om in die functie te slagen. Want begrijp goed, Luns is niet niks; hij heeft kwaliteiten en in zijn soort is hij een fenomeen. Hij is onintimideerbaar en daardoor in zijn optreden onconventioneel. Dat optreden is niet alleen ongedwongen maar ook gespeend van iedere gewichtigdoenerij; uitzonderlijke eigenschap voor een nederlandse minister, pardon, bewindsman. Dat is ook een, zij het beperkt, non-conformisme en in dit opzicht steekt Luns eveneens uit boven de meeste van zijn buitenlandse collegaas. Het betekent een forse plus voor een superambtenaar als de NAVO-secretaris is. Wanneer hij zich ten minste als Secretaris Generaal gedraagt.
Maar dat is natuurlijk moeilijk als je jaren lang met de Quayen en de Jongen hebt moeten werken. Luns begon dan ook met zijn neus te stoten. De secretaris-generaal heeft niet alleen het recht, hij heeft de taak Griekenlands lidmaatschap van de Navo te verdedigen; want hij moet waken over de organisatie die hem tot administratief hoofd koos. In zoverre was Luns optreden juist en flink. Maar hij kan geen oordeel geven over de binnenlandse politiek van Griekenland, want dat is de competentie van de ministerraad, waarin regeringspersonen zitten die politieke bevoegdheid dragen.
Zijn gekissebis met de scandinaafse regeringen is even misplaatst als dom; want Luns moet toch altijd rekening houden met de mogelijkheid dat die regeringen uit ander hout gesneden zijn dan de nederlandse kabinetten waarmee Luns te maken heeft gehad. Als de minis-
terraad van de NAVO – wat onverstandig zou zijn – besluiten zou Griekenland uit haar midden te verwijderen, zou Luns dat besluit moeten uitvoeren. En hij zoù dat dan ook doen, maak U niet ongerust. Want Luns leert snel en hij heeft alles om een goede secretarisgeneraal te worden van de NAVO.
Maar daarin ligt nu juist de aanleiding van de rel tegen hem. De pers heeft altijd geweten dat Luns een conservatief was met een scherp – maar daarom niet minder gerechtvaardigd – wantrouwen in het communisme. Maar pas nu, nu hij verdwenen is naar Brussel en ze zijn slagvaardigheid niet meer te vrezen hebben, durven ze tegen hem op te treden. Alle fellowtravellers en fellow-travellers’ fellows waaraan de nederlandse pers zo rijk is, zijn tegen hem in het geweer gekomen. Eenmaal tot meute geworden, kregen ze moed.
Wat de rel tegen Luns tot een typisch nederlandse maakte was het feit dat ze uitgelokt werd door een figuur wiens reputatie de sfeer van de journalistieke en politieke onderwereld opriep. Dit neemt niet weg dat hij rondom geínterviewd werd en voor de camera’s gesleept en in de publieke opinie dermate opgewerkt dat zelfs een vaste kamercommissie zijn beschuldigingen in overweging ging nemen. Dat een partij als de PvdA die toch een grote partij is, met in elk geval een verleden dat van verantwoordelijkheidsgevoel getuigt, zich hierin liet meeslepen, tekent het niveau waartoe haar leiding is afgedaald. In de kinderkamer die er voor bestuurskamer doorgaat wordt iedere rel voor een politieke gebeurtenis aangezien waaraan men mee moet doen vanwege de publiciteit. Waartoe men zich al niet verlaagt om aan ‘polarisatie’ te kunnen doen. Wat die leiding niet begrijpt is dat een dergelijke publiciteit even schimmig is als de T.V. reclame; ze verschaft een vluchtige bekendheid; ze kweekt geen gezag. Maar wie zou enige autoriteit willen toekennen aan de onbeholpen boegbeelden van de PvdA die door hun gretig ingaan op elke aanleiding die hen in het licht van de schijnwerpers kan brengen, zichzelf voortdurend goedkoper maken.
Vanzelfsprekend waren deze leiders weerloos toen een nieuwe mode-wind opstak – de ondergangsboodschap der milieu-verontreiniging. Hun hele zwaarwichtige program werd erdoor omvergeblazen en ijverig gingen ze een nieuw kaartenhuis bouwen rondom het rapport van de club van Rome. Zo kan ook historie gemaakt
worden, daghistorie.
Het nederlandse openbare leven wordt hoe langer hoe meer beheerst door druktemakers. Een NVV-voorzitter als ter Heide dringt nauwelijks tot de publieke opinie door; een schreeuwer als Groenevelt, die voortgedreven door panische angst voor Arbeidersmacht, een brede vlucht neemt, wordt onmiddellijk het middelpunt van een perscampagne waarin de journalisten, naast hun behoefte aan sensatie, hun risico-loos radicalisme kunnen uitleven. Zo wordt ons politiek toneel voortdurend beheerst door emotionele vertoningen die de grote problemen verbergen. Nu wordt de publieke opinie van een land in eerste instantie bepaald door de elite van het volk en in het bijzonder door het deel dat de organen der meningsvorming, de zogenaamde media, bevolkt. Het is duidelijk dat de nederlandse elite beneden de maar is. Ze heeft zelf geen formaat en kan daardoor ook niet het formaat van anderen schatten. Ze weet het verschil niet tussen een belangrijk en een onbelangrijk object. Ongevoelig voor reële verhoudingen ziet ze zichzelf als zó belangrijk dat ze haar eigen opwinding voor volksontroering en zelfs voor landsbelang houdt. Ze ziet iedere pers-agitatie aan voor een politieke gebeurtenis en bij gebrek aan tegenspraak – want de pers vormt één, door beroepsbelang en tweederangs cultuur aaneengeklonterde, kongsi – wòrdt die agitatie dan ook een politieke gebeurtenis… van nederlands formaat! Zo zwellen onbenullige rellen aan tot evenementen – bij gebrek aan beter. Want er heerst in Nederland een gebrek aan werkelijk belangrijke gebeurtenissen, aan werkelijk interessante polemieken, waaruit serieuze incidenten konden voortkomen die hout snijden. Het is uit angst voor die leegte dat de voorlichters zich op de rellen storten; en in dat vacuum dijen de rellen ook gemakkelijk uit tot voze gebeurtenissen. In de wereld van kleine mensen lijkt ook een peutergebeurtenis groot. De Televisie speelt in dit alles de rol van accelerator. We hebben in Nederland een minder dan middelmatige pers; maar we hebben een televisie die beneden ieder peil is. Terwijl de pers profiteert van de protectie die de taal-barrière om ons land legt heeft het beeld een internationale toegankelijkheid. Daardoor dacht ik, wordt internationale concurrentie mogelijk die corrigerend had kunnen werken. Helaas, de Televisie práát ook en ze praat zoals onze radio praat, dat wil zeggen zeurderig en dilettan-
tisch. De gemakzucht der kijkers die naar het bekende, vertrouwde, doet hunkeren, heeft de nederlandse televisie vermoord. Ze heeft niet de kunst in de huiskamer gebracht; de huiskamer heeft zich in de kunst binnen gedrongen. Hoewel iedereen gelegenheid heeft de nederlandse televisiespelen met de buitenlandse te vergelijken, slikt de Hollander in zijn leunstoel wat hij in de schouwburgzaal niet zou accepteren een serie als De Kleine Waarheid, die ternauwernood het peil van een dorpse amateurs-toneel-vereniging haalt, en tot een nationaal succes wordt. Maar dat is niets vergeleken met de nieuwsvoorziening. Wat er ook van de ideologische verschillen tussen de vier zuilen overgebleven mag zijn, hun nieuwsvoorzieningen lijken op elkaar als vier druppels vocht; ze schijnen zo weggedropen uit de inktkoker van de Volkskrant, met hier en daar doorheen gemengd een vulgair druppeltje van Het Vrije Volk. In de visie dezer journalisten wordt de gehele aardbol één linkse zeepbel; de wereld draait om Angola; de toekomst om Cuba, en als daarmee acht minuten om zijn, blijven er nog twee over voor bijzakelijkheden als Amerika, Japan of Duitsland. Er wordt vrijwel geen reportage gebracht waarin niet een radicalistische glimp geïnjecteerd is. Het is zeer de vraag of de besturen der omroepverenigingen – wanneer ze al in staat waren het verschijnsel op te merken – met dat ingebouwde radicalisme accoord zouden gaan, maar ze hebben over hun eigen organisatie even weinig te vertellen als hun leden over dat bestuur. De dienst wordt uitgemaakt door de ‘vierde stand’ der voorlichters, die een waar klassebewustzijn ontwikkeld hebben en elke aanval op hun radicalistisch monopolie uitmaken voor een aanslag op de meningsvrijheid. Zelden is het woord vrijheid zo misbruikt om een dwang-systeem te beschermen. Maar het orgaan voor normale reacties is geatrophieerd en aangezien de nederlandse elite niet in staat is evenementen van betekenis te creëren, blijft de hunkering naar schijnevenementen bestaan. Iedere mode die vanuit het buitenland overwaait, wordt in Nederland met provinciaalse gretigheid aangegrepen; of het nu de hot pants of de club van Rome is. Critiekloze emotiviteit gaat de bezinning vooraf en maakt de laatste zelfs dikwijls onmogelijk. Natuurlijk, alles waait ook weer over, maar het leert niemand iets; het laat geen verheldering achter, alleen ruimte voor een nieuwe rage.
Wat ons ontbreekt is een intellectuele hiërarchie. Zou die er zijn, het gepeuter kwam niet verder dan de tafel der onderdirecteuren of adjuncthoofdredacteuren. Er is geen behoorlijke rangorde van waarden en normen omdat er geen leidende figuren zijn wier woord wordt gevreesd en die daardoor het respect voor hun hiërarchie van waarden kunnen afdwingen. Er zijn niet voldoende mensen die boven de peuters uitsteken en hen daardoor in het gelid houden. De middelmaat overheerst niet alleen numeriek – dat is normaal – ze regeert en dat is niet normaal.
Het gehele nederlandse openbare leven lijdt aan die kwaal; ze drukt op het niveau van het parlement; ze schept ons op met regeringen die tegen de media en de publieke opinie in haar huidige staat nauwelijks durft op te treden.
Onze openbare mening lijdt aan gebrekkige voorlichting en onze politieke opvoeding is navenant. Daaraan is niet alleen de pers schuldig; de politieke partijen zijn het ook. De serieuze problemen ontbreken niet, maar ze worden niet op volwassen wijze aangepakt en voorgedragen. Er is veel lege drukte die alleen gewichtig lijkt onder het kunstmatige licht van de parlementaire vergaderzaal. Af en toe werpt het koude oog van de Televisie camera een vernietigende blik op het gedoe. Dat vergroot de kloof tussen parlement en volk, die de parlementariërs dan weer trachten te dempen met nieuw sensationalisme. Wat te vaak ontbreekt is onafhankelijkheid van oordeel, met kracht doorgezet. Er zijn leerlingen die zich voor volleerd houden; er zijn geen leraren. Er zijn geen autoriteiten die dat gezag verdienen; de schijnautoriteitjes beheersen het veld; en dat op elk terrein.
- *
- (Want bedenk wel: het schandalige is niet dat Luns zijn minister-streken uithaalde; het schandaal was dat de kamer zestien jaar lang zich door hem op sleeptouw liet nemen ?n koejen?ren, met andere woorden dat de kamer er zich in schikte op K.V.P. peil te leven.) Het tekent het niveau van de Nederlandse politiek, ons eigenlijke onderwerp…