Nieuwe Orwelliana
Th.J. Hooning
Het werk en de persoon van George Orwell blijven de aandacht trekken. Werden reeds in het begin van de jaren vijftig films gemaakt van Animal Farm en Nineteen Eighty-Four, halverwege de jaren zestig kwamen televisie-versies tot stand van Keep the Aspidistra Flying en Coming Up for Air, producties die tot nu toe aan de aandacht van de Nederlandse televisie ontsnapten en dat terwijl de ene vertaling van Orwell’s boeken na de andere in het Nederlands verschijnt. Zijn werk heeft kennelijk nieuwe lezers gevonden, want de televisie-versies van zijn romans vormen een begeleidingsverschijnsel van de heruitgave van zijn boeken in telkens nieuwe paperback-edities. Het verwerken van dit succes zou Orwell niet gemakkelijk zijn gevallen, hij zou immers als zestigjarige multimiljonair zijn geweest. Het schrijven van dissertaties over aspecten van zijn werk gaat voort, evenals het publiceren van critieken in week- en maandbladen. Ook ideologisch blijkt zijn werk nog bruikbaar, overigens voor conservatieven meer dan voor revolutionairen, een niet onbegrijpelijk verschijnsel zoals straks zal blijken.
Gezien deze voortdurende belangstelling was het een goede gedachte van de uitgever Weidenfeld and Nicolson een boek te publiceren, waarin oude vrienden en kennissen van Orwell persoonlijke herinneringen ophalen, aangevuld met korte essays over aspecten van zijn werk. Dit boek, The World of George Orwell onder redactie van Miriam Gross werd voorzien van een groot aantal fraaie foto’s, beginnend met Eric Blair als baby in de armen van zijn moeder en eindigend met de gedenkplaat die in 1969 werd aangebracht op de hoek van Pond Street en South End Road in Hampstead, waar Orwell in 1934/35 in een boekwinkel als verkoper werkte. Men vindt er nu – een waarlijk Orwelliaanse wending – een goedkoop res-
taurant. Met het verstrijken der jaren wordt Orwell’s familie vrijgeviger met persoonlijke documenten. Dit boek biedt foto’s van zijn ouders en van zijn Franse grootvader Frank Limouzin, op wie hij uiterlijk het meeste lijkt. Eén der opnamen toont Eric Blair temidden van politiefunctionarissen in Burma, achter wie men zonder veel moeite enige hoofdpersonen uit Burmese Days kan zien oprijzen. Het is de bedoeling geweest de wereld van Orwell ook in het fotomateriaal tot uitdrukking te brengen, daarom vinden we opnamen van een gratis soepuitdeling en van een hotelarbeider in Parijs en een foto van de straat waar Orwell enige tijd woonde en zijn eerste (mislukte) romans schreef; van Londen in de jaren dertig, van de industriegebieden in het midden van Engeland, van Spanje tijdens de Burgeroorlog, van vrienden en kennissen, etc. Deze reportage van 98 platen is een van de aantrekkelijke onderdelen van dit bijzonder mooi uitgegeven boek, een voortreffelijk hulpmiddel voor wie zich in de persoon en in de tijd van deze schrijver wil verdiepen.
De reeks van achttien artikelen wordt geopend met jeugdherinneringen van Jessica Buddicom (een nieuwe figuur onder de ‘getuigen’), die Eric Blair zes jaar kende en die in schoolvacanties veel met de kinderen Blair (Eric en zijn twee zusters) omging. Zij bevestigt wat we uit andere bronnen reeds wisten: de vroege literaire belangstelling van Orwell, zijn leeswoede, de ogenschijnlijk gelukkige jeugd die in de romans en de essays helemaal niet is terug te vinden, waardoor deze schrijfster pas heel laat ontdekte, dat George Orwell de oude Eric Blair was. Over de te kiezen loopbaan na de jaren in Eton zijn de ouders het volgens Buddicom oneens geweest: Orwell’s vader, die door de kinderen als een veel oudere man, meer als een grootvader werd gezien, was een onopvallende, wat saaie, behoudende figuur, die zich voor zijn zoon niets verheveners kon voorstellen dan een baan in overheidsdienst in de koloniën. Orwell’s moeder dacht vooruitstrevender. Zij had contacten in de kringen van de Fabians, rond de eeuwwisseling geleid door Shaw, Wells en de Webbs; sommige van haar familieleden waren suffragettes. Zij voelde er wel voor haar zoon een universitaire studie te laten volgen en de jonge Eric Blair zou dit ook gewild hebben, maar zijn vader verzette zich tegen die plannen.
Hoewel Eric Blair studiebeurzen won voor twee public schools,
Wellington en Eton, was zijn schoolloopbaan in Eton bepaald niet briljant. Hij startte als nummer twaalf in een klas van achttien en zijn plaats ging in de loop der jaren nog achteruit. Dit bood geen goede vooruitzichten op onderscheidingen, slagen voor toelatingsexamens en het verkrijgen van studiebeurzen voor de universiteit. Daardoor bestonden er geen perspectieven op een functie in de Indian Civil Service, waarvoor drie jaar studie in Cambridge werd geëist en daarna een jaar studie voor het toelatingsexamen tot de ambtenarenopleiding. De koloniale politie stelde niet zulke hoge eisen en omdat de families Blair en Limouzin in Burma werkzaam waren geweest, koos Orwell voor politiedienst in dat land, waar hij op negentienjarige leeftijd aankwam.
We weten eigenlijk veel te weinig van Orwell’s jaren in Burma. Hoe waren daar zijn relaties met collega’s, hoe is hij in deze jaren door zijn superieuren beoordeeld? Welke promotiekansen hebben daar voor hem bestaan, of ontbraken die juist en is ook dat dan wellicht een reden geweest voor zijn besluit die baan op te geven? Het zijn vragen die wellicht, althans gedeeltelijk, te beantwoorden zouden zijn na een archiefonderzoek en interviews. Juist omdat deze jaren zo slecht bekend zijn, is het essay van de Burmaan Dr. Maung Htin Aung in de bloemlezing van Miriam Gross zo te waarderen. Deze schrijver is de zoon van een bestuursambtenaar, die als eerste Burmaan in een Europese club gekozen werd, maar die dat niet, zoals Orwell’s U Po Kyin in Burmese Days als een grote eer beschouwde. Volgens Dr. Maung gold het lidmaatschap van zo’n club eerder als een onaangename sociale plicht. Hoe racistisch de Engelsen konden reageren ervoer Maung’s broer, toen hij was ingevallen in een rugbyteam van Engelse militairen, maar na de wedstrijd de kleedkamer en douche van de blanken niet mocht gebruiken en dat terwijl hij in zijn studententijd het rugbyteam van Cambridge had aangevoerd. Lezers van Burmese Days zullen zich herinneren, hoe één der hoofdpersonen, Ellis, bij een incident met Burmaanse jongens één van hen met een stok slaat waardoor deze blind wordt. Maung vertelt bij dit incident betrokken te zijn geweest, waarbij Ellis Orwell zou zijn geweest. Er werd echter niemand blind geslagen, omdat Orwell zijn woede op tijd bedwong. Wel zou het incident gevolgd zijn door een intensieve discussie in de trein, vooral tussen Orwell en Maung Htin Aung.
Nog twee bijzonderheden over Orwell zijn het vermelden waard. In de eerste plaats dat hij behoorlijk Burmaans leerde spreken, hetgeen in de negentiende eeuw veel voorkwam onder Engelse bestuursambtenaren, maar wat in de twintigste eeuw uitzonderlijk werd. In de tweede plaats dat Orwell een actieve middenvoor in het voetbalelftal van de politie van Moulmein was. Orwell’s voorstelling van eigen geringe prestaties in en belangstelling voor sport, blijkt weer eens, moet met een korrel zout genomen worden.
Ik raakte zojuist al het thema aan van het beeld dat Orwell in Burmese Days van deze kolonie oproept, een thema dat wel een onderzoekje waard is en waarvoor Dr. Maung enige bouwstenen aandraagt. Tot 1919 waren volgens deze schrijver de verhoudingen tussen Engelsen en Burmanen redelijk, maar dat veranderde in dat jaar, omdat de bestuurshervorming die toen in India werd doorgevoerd niet voor Burma gold. Uit teleurstelling hierover begonnen Burmaanse nationalisten boycotacties; monniken, middelbare scholieren en studenten ontplooiden politieke activiteiten, demonstreerden en staakten. Juist in deze tijd van slechter wordende verhoudingen was Orwell in Burma. De schrijver van Burmese Days had geen hoge dunk van de kracht van boerenopstanden: die waren immers met een handvol soldaten altijd te onderdrukken, hetgeen in de roman ook gebeurt. Maar Orwell was nog maar net uit de kolonie weg, toen er een boerenopstand uitbrak van een zodanige hardnekkigheid, dat het Engelse bestuur een divisie soldaten uit India moest laten overkomen; pas na twee jaar lukte het deze opstand te onderdrukken.
Ian Hamilton schreef een goed bijdrage over Orwell’s activiteiten in en rond Wigan. Orwell werd er rondgeleid door Joe Kennan, een electricien bij een kolenmijn. Volgens Kennan ging Orwell zeer zakelijk tewerk bij zijn feitenverzameling; hij zou nooit iemand bedankt hebben voor de hulp en de gastvrijheid die hem werd geboden; hij werd dan ook door vele arbeiders met enig wantrouwen bekeken. Van zijn korte expeditie in de mijngangen, beschreven in The Road to Wigan Pier, is Orwell enige dagen volledig uitgeput geweest.
Raymond Carr schrijft over Orwell in Spanje. Orwell was ervan overtuigd, dat de strijd tegen Franco alleen met succes bekroond zou worden als gelijktijdig een sociale revolutie zou plaatsvinden.
Dit standpunt werd mede bepaald door een romantisch beeld van Spanje tijdens de Burgeroorlog als een land van eenvoud, oprechtheid en democratie (althans aan regeringskant). Door dit standpunt in te nemen had Orwell te weinig oog voor de redelijkheid van de communistische opvatting, dat de oorlog gewonnen diende te worden vóór men aan een sociale revolutie kon denken. (Wat overigels niet wil zeggen, dat de Spanje-politiek van Stalin niet perfide geweest zou zijn). Die noodzakelijke eenheid van oorlog en sociale revolutie bepleitte Orwell ook voor Engeland in 1940 en opnieuw in 1942. Dat de oorlog gewonnen werd zonder revolutie heeft sterk bijgedragen tot Orwell’s pessimistische toekomstverwachtingen. Maar hij was niet gemakkelijk tevreden te stellen. Toen in 1945 de critieken over Animal Farm lovend waren, bleek hij toch niet in een opgewekte stemming. Wat kon hij nu nog op de critici aan te merken hebben, vroegen zijn vrienden zich af. ‘Grudging swine, they are’, mompelde Orwell, ‘not one of them said it’s a beautiful book’.
Hoe is die grote populariteit van Orwell sedert 1945 te verklaren? Dat komt, schrijft Malcolm Muggeridge door de conservatieve ondertoon van zijn linkse denkbeelden: ‘The truth is he was by temperament deeply conservative. He loved the past, hated the present and dreaded the future’.
Merkwaardig is ook in deze bundel weer, hoezeer de literaire critiek over Orwell nog aan Engeland gebonden is. Het is alsof men ondanks alle vertalingen nog te weinig inziet, dat Orwell een internationale figuur is. Er moeten belangwekkende essays te schrijven zijn over de receptie en de invloed van Orwell’s boeken in andere landen dan Engeland (Animal Farm in de Sowjet-Unie bijvoorbeeld). Het valt langzamerhand niet mee nog origineel te zijn over Orwell; daar zijn John Cross, John Wain en Dan Jacobson in hun essays dan ook niet erg in geslaagd. In plaats van hun bijdragen had men beter de biografische fragmenten kunnen herdrukken die al eens eerder over Orwell zijn geschreven en die verspreid zijn over tal van moeilijk toegankelijke tijdschriften en essaybundels. Misschien komt dat nog eens.
Mooi materiaal is te vinden in de aan Orwell gewijde map in de serie ‘The Times Authors’. Fotocopieën van boekbesprekingen in kranten en tijdschriften en van enkele Tribune-artikelen van Orwell, de
complete strip van Animal Farm (een vrij grof product), fragmenten uit The English People en enkele grotere artikelen over Orwell, geschreven tussen 1950 en 1968, maken deze map bijzonder geschikt voor onderwijsdoeleinden.
George Orwell van B.T. Oxley is een goede, beknopte inleiding, waarin op evenwichtige wijze aandacht wordt besteed aan de schrijver als persoon, aan Orwell als literator, pamflettist, journalist en intellectueel. Van meer persoonlijke en beschouwende aard is Orwell van Raymond Williams. Williams is geen opwindend auteur, maar door zijn sociologische benadering van literatuur en cultuur heeft hij altijd wel iets te zeggen, zoals bleek uit boeken als Culture and Society en The Long Revolution. Evenals Richard Hoggart werkt hij duidelijk voort in richtingen waarin Orwell pionierde; had hij maar wat meer overgenomen van diens directe, klare betoogtrant. Als centrale gedachte in zijn Orwell boekje zou men deze zin kunnen aanwijzen: ‘Eric Blair, indeed, might have become somebody else: not Orwell but X. The choice of Orwell – not the name but the actual work – was made within a very pressing general and personal history’. Of zoals hij het elders in dit boekje zegt: de hoofdpersoon in het werk van Eric Blair is ‘Orwell’.
In The Making of George Orwell heeft Keith Alldritt een poging gedaan Orwell alleen als literator te bestuderen. Hij is van mening dat Orwell als romanschrijver geen indrukwekkende figuur is; Orwell’s betekenis ligt volgens Alldritt in zijn bijdrage aan de literaire cultuur door de directheid en vitaliteit van zijn proza en zijn gebruik van spreektaal voor literaire doeleinden. Het mislukken van Orwell als romanschrijver verklaart Alldritt uit zijn niet geslaagde poging in de geest van het symbolisme te schrijven. Deze stroming, in Engeland vertegenwoordigd door schrijvers en dichters als Joyce, D.H. Lawrence, T.S. Eliot en Yeates behandelde vooral het intern-psychisch leven, sloot zich af voor de wereld, had belangstelling voor occultisme en magie. Het symbolisme vormde een aristocratische reactie op de democratie die na 1918 tot massademocratie werd. Sociologisch is deze literaire stroming te begrijpen uit de verzwakking van de middengroepen, die zich vooral na de Eerste Wereldoorlog doorzette. Bourgeois romanpersonages zijn dan ook vaak zwakke figuren, zoals Comstock en Ravelston in Orwell’s Keep the Aspidistra
Flying. Maat het symbolisme lag Orwell niet, meent Alldritt, daarom mislukten zijn romans. Pas toen Orwell, tegen het einde van de jaren dertig, het symbolisme losliet, zou hij zijn ware kracht hebben getoond. In het laatste hoofdstuk van zijn boek verklaart Alldritt echter Nineteen Eighty-Four tot de enige echt geslaagde, symbolistische, roman. Hoe kan dat samengaan vraagt men zich af, als het symbolisme Orwell niet lag en hij zich juist met veel moeite van deze invloed had bevrijd. Nu is het wel eens goed Orwell’s laatste boek behandeld te zien als literair werk in plaats van als politiek tractaat en anti-utopie. Het is ook juist, dat in het boek tal van symbolen zijn aan te wijzen: de tweedehands winkel van Charrington, de door Winston Smith gehuurde kamer boven die winkel, de natuur, de glazen presse-papier, die bij de arrestatie van Winston en Julia door een politieagent in scherven wordt gegooid, symbool voor het mislukken van de poging van Winston Smith een stabiele identiteit op te bouwen, die zich onttrekt aan sociaal-politieke manipulatie in een als irreëel ervaren wereld.
De gesignaleerde paradox in Alldritt’s boek constateert hij zelf ten aanzien van Orwell, maar hij stoot niet door tot het inzicht, dat Orwell nu juist vanuit deze en andere paradoxen, vanuit zijn gecompliceerdheid begrepen moet worden. Uit het kleine boekje van Raymond Williams komt daarom een zoveel acceptabeler Orwell tevoorschijn, omdat Williams veel meer aandacht heeft voor sociaal-politieke factoren en hun invloeden op de individu.
Het zou jammer zijn als men nu de indruk krijgt, dat het boek van Alldritt niets te bieden heeft, want dat is toch wel het geval. Hij demonstreert eigenlijk, zonder het zelf duidelijk uit te spreken, dat Orwell een vrij ouderwets schrijver was. Burmese Days is, met een hoofdpersoon die aan de factoren van erfelijkheid en milieu ten onder gaat, een naturalistische roman. Er zit veel van de sfeer van de ‘Nineties’ in Down and Out in Paris and London; nostalgie is een fundamenteel kenmerk van zijn oeuvre. De invloed van D.H. Lawrence (A Clergyman’s Daughter), Joyce (Keep the Aspidistra Flying) en Proust (Coming Up for Air) zijn al eerder aangetoond. Als Alldritt stelt, dat Orwell beter de traditie van Dickens, Gissing en Wells had kunnen voortzetten, dan onderschat hij m.i. de mate waarin hij dit in feite deed. Keep the Aspidistra Flying sprak onmiddellijk velen aan (Orwell
had nog nooit zoveel reacties op een nieuw boek ontvangen) en dat moet verklaard worden uit de zeer realistische elementen van armoede en werkloosheid in deze roman.
Alldritt acht Orwell, en dat is de tweede centrale gedachte in zijn boek, het best als autobiograaf. Ook de literaire critieken wil hij vooral zien als autobiografie, want uit literair oogpunt slaat hij ze niet hoog aan. Hij onderschat dan m.i. de originaliteit van Orwell, die bestaat uit de sociologische benadering van de literatuur en in de jaren dertig bestond er aan literatuursociologie niet veel. In de jaren vijftig werden Orwell’s analyses van pop-, volks- en massacultuur op grote schaal en meer ‘wetenschappelijk’ voortgezet. Maar Alldritt heeft gelijk, alles wat Orwell schreef is min of meer autobiografisch; in dat opzicht stemt hij overeen met Raymond Williams. Het was niet typerend voor Orwell alleen: vele tijdgenoten hadden moeite met het vinden van hun plaats in de maatschappij en in de cultuur. De autobiografie is dan ook inderdaad haast even representatief voor de jaren dertig als het verhoogde sociaal-politieke bewustzijn. Beide verschijnselen staan vanzelfsprekend niet los van elkaar: een verhoogd sociaal-politiek bewustzijn komt voor een groot deel voort uit gevoelens van onzekerheid, terwijl omgekeerd een intenser sociaal bewustzijn de psychische onzekerheid kan bevorderen. Anders gezegd: niets doet dit bewustzijn zo rustig insluimeren als een flink banksaldo. Men kan dus bij Orwell – en bij anderen – constateren wat ik elders een identiteitscrisis heb genoemd. Dit kan leiden tot het verlangen ervaringen op te doen en bij Orwell was dit zeker het geval, getuige Down and Out, The Road to Wigan Pier, Homage to Catalonia, een activisme, dat bepaald niet typerend is voor de grondhouding van de symbolisten die Alldritt uit het werk van De Villiers de L’Isle-Adam citeert: ‘Accepter, désormais, de vivre, ne serait plus qu’un sacrilège envers nous-mêmes. Vivre? les serviteurs feront cela pour nous’. We vinden, hoe tegenstrijdig ook, beide elementen bij Orwell.
Literatuur kan sociologisch geïnterpreteerd worden, hetzelfde geldt voor literaire critiek. In de jaren vijftig waren Animal Farm en Nineteen Eighty-Four bruikbaar in het kader van de koude oorlog. Orwell werd gezien als de anticommunist, die altijd al door had gehad wat er in het communisme in het algemeen en in het Stalinisme
in het bijzonder mis was. Het is een visie die zijn (gedeeltelijke) geldigheid blijft behouden. In de jaren zestig verloor de koude oorlog zijn actualiteit, persoonsadministraties en databanken leerde men zien als mogelijke bedreiging van individuele vrijheden, Big Brother verloor zijn Stalinsnor. Orwell werd de intellectueel die Links en Rechts critiseerde, vertegenwoordiger van Mannheim’s ‘sozial-freischwebende Intelligenz’, die echter, anders dan Mannheim, inzag, dat men zich niet los kan maken van zijn sociale bindingen en die de moed had daarvoor uit te komen. Nu de activistische en exhibitionistische jaren zestig voorbij zijn, de inspraak tot functie van de manipulatie wordt en de pornoshops sluiten, krijgen andere aspecten van Orwell de aandacht. Hij voorzag de slinkende betekenis van de individu, de toeneming van de sociale druk, de collectivisatie die zich nu ook bij ons voltrekt. De denkende mens in zijn romans conformeert zich uiterlijk, maar probeert innerlijk zijn eigen leven te leiden. Het is voorstelbaar dat in de toekomst deze houding de denkende, machteloze mens zal aanspreken.
Bij alle pogingen die ondernomen worden om Orwell te ‘plaatsen’ moet niet vergeten worden, dat hij ook een (Engelse) excentriek was en op grond daarvan onplaatsbaar is. Mentale processen gingen bij hem continu door, hij dacht vaak hardop en flapte er natuurlijk af en toe barre onzin uit. Een uitspraak als ‘alle sigarenbazen zijn fascisten’ behoort daartoe, evenals de idee, dat boeren van het langdurig achter de ploeg lopen in het verleden scheve schouders kregen, waarmee de kledingnijverheid speciaal rekening moest houden. In Burma, dacht hij, zou men Animal Farm niet goed kunnen begrijpen, omdat het gemengde boerenbedrijf daar niet voorkwam!
De ware liefhebbers wil ik tenslotte nog wijzen op twee uitgaven van werk van Orwell. De ‘private press’ Bridge Books in Wateringbury, Kent gaf het fragment over hopplukken uit, dat voor het eerst verscheen in de vierdelige Verzamelde Werken en dat Orwell gebruikte in A Clergyman’s Daughter. Het boekje verscheen in een oplage van driehonderd genummerde exemplaren, is fraai gedrukt en gebonden en voorzien van een inleiding en een nawoord van mensen die de plaatselijke situatie goed kennen. De wijze van hoppluk-
ken zoals Orwell die beschreef is verdwenen. Het plukken zelf is gemechaniseerd, de handarbeid die nog nodig is wordt niet langer geleverd door Londense arbeiders, maar door studenten. Op de boerderij waar Orwell werkte, kwam de meest opvallende figuur er voor het eerst als baby van nog geen jaar oud, ‘and thereafter never missed a year until she was over eighty, latterly making her majestic progress to and from the hop garden in a bath chair propelled bij a well ordered team of grandchildren and great-grandchildren’.
De Folio Society verzorgde een nieuwe uitgave van Homage to Catalonia, de mooiste die er van dit boek te krijgen is, met een inleiding van het Labour-parlementslid Bob Edwards die met Orwell in Spanje vocht. Beide boeken beantwoorden aan die hoge normen van vakmanschap waarvan Orwell het verdwijnen zo betreurde.
Besproken publicaties
George Orwell The Times Authors Number 2. 75 p. |
Raymond Williams, Orwell. Fontana Modern Masters. 30 p. |
B.T. Oxley, George Orwell. Serie ‘Literature in Perspective’. Evans Brothers Ltd. London. |
Keith Alldritt, The Making of George Orwell. An Essay in Literary History. Edward Arnold. £. 1.75. |
Miriam Gross (Ed.), The World of George Orwell. Weidenfeld and Nicolson. £. 3.75. |
George Orwell in Kent. Hop-Picking. Bridge Books. Kent Editions. Wateringbury, Kent. £. 1.75. |
George Orwell, Homage to Catalonia. The Folio Society. London. £. 2.20. |