[p. 130]
Voor de famielje
E. du Perron
Achtste en Negende Dosis.
Eens schoot een man zich dood.
In de volgende omstandigheden:
Hij was een groot en sterk man.
Hij bekleedde veel ereposten.
Hij was voorzitter van een politiek-financieel genootschap,
en ondervoorzitter-sekretaris van een zuiver-kommercieel lichaam,
en beschermheer van alle verenigingen der studerende jeugd,
kortom hij geloofde aan de noodzakelikheid van het nuttig-zijn van
ieder lid van de maatschappij en dat ook een poëet verstrooiïng kan
brengen aan menig hard-arbeidend Leider van Staat.
Op een morgen tegen half-tien vond een vriend hem dood.
Hij had die vriend om kwart voor negen opgebeld zich ekskuze-
rend omdat hij hem zo vroeg kwam storen
doch hem niettemin dringend verzoekend even aan te keren.
Hij zat achter zijn schrijftafel in de klassieke houding en dood.
En op de tafel lag een aantekenboekje voor de vriend, vol aan-
tekeningen,
een grote envelop met vijf lakken bevattende een rapport met alle
vereiste bijlagen betreffende de door hem achtergelaten staat van
zaken van het politiek-financieel genootschap,
een grote envelop met drie lakken bevattende alle aanwijzingen en
een blik in de toekomst voor zijn opvolger in het zuiver-kommer-
cieel lichaam,
zijn testament waarin noch zijn vrouw noch één van zijn kinderen
noch één bediende noch één vereniging van studerende jeugd
geheel was voorbijgegaan,
de betaalde rekening van zijn dentiest en het geld voor zijn huis-
huur, plakzegel inbegrepen, precies tot het verstrijken van de
aangegane termijn,
[p. 131]
nog een apart vel papier met aanwijzingen voor de vriend, waarbij
opgaaf van adressen en prijzen, voor zijn begrafenis die om tien
over drie van diezelfde dag volstrekt moest afgelopen zijn,
en zijn lorgnet en de revolver waaruit niet meer dan één patroon
was verschoten.
En (wat later uitkwam)
de dag van zijn dood ontving een verre vriend er de tijding van
eigenhandig door hem geschreven en op de kop af acht-en-twintig
dagen tevoren gepost.
Zodat, inderdaad,
het was een nogal eigenaardig geval.
En eens schoot ook een andere man zich dood.
Maar dit was een zwak en zenuwachtig man
die ‘s nachts niet slapen kon
en ‘s morgens moeilik at
en moe werd van ‘t mensen-zien enzovoort,
en enfin, op een dag
schreef ook deze man, een haastig en niet-dichtgelikt briefje, aan
een vriend
en ging met een schiettuig gewapend naar buiten.
Maar buiten was het mooi,
want de vogels kwinkeleerden
en het zonnetje scheen
en de juffrouwen keken vriendelik,
zodat de man zijn hospita opbelde om haar te vragen zijn brief
ongelezen te verscheuren.
Doch zij riep in het toestel:
– O God! mijnheer! ú! o God! –
en viel in zwijm.
Zodat hij veronderstelde dat zij zijn briefje reeds had gelezen
en het veld weer inging
en daar, niet onwaarschijnlik met een zucht, schoot hij in de
schijnende zon zich dood.
En het was óók een nogal eigenaardig geval.
Brussel, Mei-Juni ’25.
Uit: Bij gebrek aan ernst, Brussel, 1926, 118-120.