De berg Basan is een bultige berg
Adriaan Morriën
Mijn vrouw wordt al aardig dik. Haar buik zwelt en de huid spant. Zij kleedt zich met tegenzin. Als zij haar zin zou doen, zou ze een nest maken van stro, donsveertjes en oude lappen, op een warme plaats, om daar haar tijd af te wachten. Ik verdenk haar er ook van dat zij op handen en voeten zou willen kruipen, als een echt dier, om met haar mond en neus zo dicht mogelijk bij de grond te zijn.
Omdat zij voortdurend naakt loopt, dacht ik dat zij mij met die opzichtige naaktheid wou verleiden. Maar als het zo is, is het om een bijkomstige reden. Want waarom zou zij mij verleiden nu zij al zwanger is? Misschien wil zij mij haar meerderheid tonen. Zij is een vrouw en ik ben maar een mannetje. Als zij nog met mij slaapt, dan alleen om mij goed te laten voelen dat ik een insekt ben, een vlo die haar kriebelt.
Als ik op haar klim, bestijg ik een berg: de Mont Blanc, de Ararat, de Mount Everest. Ik ontmasker mezelf als een armzalige bergbeklimmer, moedernaakt, in de steek gelaten door gebruinde gidsen, zonder een lang touw om mij vast te snoeren, met een veel te weke houweel. Ik pruts maar wat op die berg, duizelig van hoogtevrees, zwetend en dorstig. Soms zien wij elkaar aan. Haar blik is verbaasd of spottend. Ik val van haar af, soms helemaal niet moe.
Na een maand of wat gingen wij tot ‘standjes’ over, wat mij aan boeken over het ideale huwelijk of aan het bordeel deed denken. Toch geniet zij en ze komt wel degelijk klaar, minder driftig en verloren dan vroeger, meer op haar gemak. Toen ik dat merkte voelde ik mij een beetje in mijn wiek geschoten. Iets bazigs kwam over mij, alsof ik wou uitvaren en haar terechtwijzen: ‘Zeg, wat denk jij wel! Dat is niet de manier waarop vrouwen klaar komen!’ Maar ik bedwong mij en mijn ergernis, of wat het was, richtte zich
tegen mijzelf. Ik lag achter haar, drong van achteren in haar door. Ik lag niet tegen haar aangedrukt. Eigenlijk waren wij gescheiden, alleen verbonden door onze organen die onder mijn toezicht aan het werk waren. Ik voelde mezelf verlengd in mijn lid. Ik probeerde mij voor te stellen hoe zij zich voelde. Ik benijdde haar een beetje en tegelijk drong het als een bedreiging tot mij door dat zij mij stellig niet benijdde, zoals vroeger vaak wel.
Ik genoot intens. En ik merkte dat zij even intens genoot. Ons beider genieten leek op dat van oude mensen, stelde ik mij voor, wier kinderen allang getrouwd zijn, het huis uit, en die de tijd hebben omdat nog alleen de dood op hen wacht. Kortom, wij waren heel genoeglijk en rustig bezig, alsof ik gras maaide en zij in een boek lag te lezen. Haar ene hand lag op haar dij, volkomen ontspannen, kinderlijk, een heel klein beetje te groot, maar op een passende ideale manier. Haar lichaam strekte zich voor mij uit, blank en zelfstandig. Haar hoofd lag zijdelings in het kussen gedrukt. Misschien luisterde zij naar het suizen van haar bloed in haar afgesloten rechteroor. Haar bruine sluike haren schetsten zachte waaiende bewegingen, in een stilstand en verpozing van leven die wij alleen door denken kunnen vaststellen. Haar schouders leken breder. Haar lange rug… (Ik heb dagenlang nagedacht om voor haar rug een betekenis te vinden die ik in woorden zou kunnen uitdrukken. Ik kan die betekenis alleen zien.)
Haar middel was, van achteren, volkomen smal en zuiver, onaangedaan door de zwangerschap die in haar buik huishield. Haar middel ging over in de golvende gelijktijdigheid van haar beide billen. Alleen onze benen hielden voeling met elkaar. Mijn dijen tegen de hare, mijn knieën in de holte van haar knieën, haar zolen op mijn wreven. Ik had nauwelijks zin mij te bewegen en ik bewoog mij nauwelijks, niet om haar niet te kwetsen of pijn te doen, maar omdat ik, als ik dan oud was, ook oud wilde zijn. En ook omdat er in stilstand ‘eeuwigheid’ is.
Mij voorzichtig bewegend, voldoende om mij staande te houden zonder dat mijn beweging voortgang werd, doordrong ik haar, en doordrong ik haar met mijn jaren, drieendertig in getal. Ik was net zo oud als Jezus toen hij gekruisigd werd (mijn lid werd nog stijver), net zo oud als Alexander toen hij de wereld veroverde. Ik zag mijn
levensjaren tot aan mijn geboorte als een slordige machtige berg achter mij liggen. Nu en dan trilde of sidderde haar rug door de bewegingen die ik maakte, trilde of sidderde op bevel van mijn lichaam. Maar ook mijn eigen lichaam werd bevolen door verwarde dingen buiten mij: landschappen, de eerste heuvels, de eerste rotsen die ik in mijn leven had gezien, dorpsstraten, middagen op school waarop het leek alsof iedereen sliep in een wereld die zelf ook in slaap was gevallen, terwijl toch iedereen zijn ogen open had, keek en luisterde, misselijkheid en hoofdpijn die ik niet met de tijd, of met tijdstippen kon verbinden, taallessen, wiskundesommen, verjaars-cadeaux, de kunsttand aan een roodmetalen plaatje die mijn moeder had laten maken toen door een van haar zwangerschappen een hoektand was uitgevallen.
Ik werd zo verstrooid door die herinneringen dat ik niet langer bewoog. Ik lag stil. Misschien duurde het niet erg lang, maar het leek lang omdat ik in het verleden tekeer ging. Tegelijk staarde ik naar de plek waar wij in elkaar sloten. Kordaat rees mijn lid op uit de behaarde bodem van haar buik, tussen haar dijen, in haar schoot waar ik eindigde. Zij had haar rug in de heupen naar binnen geknikt om mij van dienst te zijn, maar ook voor haar eigen gemak en om haar buik vrij te hebben. Haar bips presenteerde zich met een naïeve opzettelijkheid. Ik zag de scheiding van haar billen, de donkere naad met in het midden de kleine kunstige aars (een damesaars) en de sprietige haren die haar schaamhaar aankondigden.
Voelde ik mij een veroveraar van onbekende verschroeide landen met een verleden waar ik mij bij elke voetstap op trad? Of een luizige koning der Joden, zaligmaker van toekomstige volkeren? Ik voelde mij een lichamelijk kontinent, door een smalle landtong verbonden met een ander lichamelijk kontinent, een landtong die verschrompelde binnen sekonden, sekonden die zich in mijn duizelige herinnering uitstrekten tot jaren en eeuwen. De mensheid viel tussen ons uiteen in een man en een vrouw, een jongeman die zich belachelijk begon te voelen, niet op een kwellende maar ironische manier, een jonge vrouw die nog maar een meisje was, voor het eerst zwanger, een meisje dat nauwelijks een vermoeden had van de dingen die het bevatte en waarvan zij boordevol begon te worden. Ik lag nu volkomen stil. Ik kon voorspellen wat er zou gebeuren.
Aan een lichte spanning die nauwelijks was waar te nemen en die eerst nog instinktief en werktuiglijk ontstond, voelde ik dat zij tot het besef van zichzelf kwam en van het ogenblik waarop zij zich bevond, in gezelschap van mij, haar man, die zij vergeten was omdat zij stoffelijk was geworden.
De knik in haar rug verslapte. Haar bips werd gewoon. De hand op haar dij bewoog. De vingers vormden een losse vuist. De vuist ging omhoog. Haar lichaam wentelde om zijn as. Haar armen strekten zich naar mij uit, omvatten mij, trokken mij naar zich toe, tegen haar aan, zoals zij zich ook tegen mij aandrukte, terwijl zij haar verende borsten met de stijve tepels over mijn ribben wreef, haar mond op de mijne zette, alsof zij uit mij drinken wilde. Maar voorzichtig en vleiend zoog zij alleen mijn bovenlip naar binnen om, wist ik, de warme vochtige binnenkant te voelen, mijn speeksel te proeven.
Haar grote ogen, half geopend, mistig van verlangen, waren niet langer glasachtige eieren, windeieren, in hun kassen opgesloten, maar holle vaten zonder zelfstandigheid of onderscheid. Zij hijgde en zuchtte: ‘Toe, lieveling, kom…’ Zij dacht zelfs niet aan het kind in haar buik dat zij op dat ogenblik had kunnen doden, niet werkelijk, maar door verzuim, zoals wij elk ogenblik, bij alles wat wij doen, de hele mensheid doden, niet werkelijk, maar uit verstrooidheid en verzuim.