[p. 530]
Vier gedichten
Tom van Deel
Waar gras noch groen verdort
Alles was er, alles was gewoon. Het was
nooit begonnen en zou nooit ophouden.
Dat dacht je, toen je wist: hier blijf ik,
niemand kan hier ooit iets aan veranderen.
[p. 531]
Landschap met klaprozen
O, met een parasol de velden door! Dat
waren tijden. Het hoge gras dat rond je
enkels streelde, en hoger ook. Je kon nog
denken aan wat later alleen gedroomd
zou worden. Rusten in een glooiing, zacht
fluiten om de hond die ook niets narent.
[p. 532]
Bosrand
Konijntje aarzelt of het wel zal gaan
de bosrand uit het weitje in, want daar
is alles anders, komt het licht van hoog
zo bovenop je vallen, terwijl nu het blad
nog zorgt en zoetjes ruist, en duiven
uit de kruinen klappen. Het vraagt zich af
of er wel reden is voor zo’n verandering.
[p. 533]
De boerderij
Het stond er bij alsof het pas
begonnen was, zo stil nog, met
gras en water, het wilde wel
altijd zo in onze ogen, blijven.