[p. 328]
Negen gedichten
Josefien H.M. Rooymans
Zó schrijven is als kleine kindertekening:
Het lijkt nog naar niets
Het lijkt nog geen ding,
Daarom moet de uitleg
Erbij geschreven:
Zon-Maan-Boom-Huis.
Zó schrijven is als eerste kindertekening:
Alleen de pure vreugde van
Krassen van krijt
Potlood hard op papier
En dan zeggen:
‘Hier
Het is voor jou’
Daarmee bedoelen:
Omdat ik van je hou
Krijg jij dit eerst proberen.
Zó schrijven is hopen
Morgen schrijf en teken ik weer
Voor een ander.
[p. 329]
Ik houd in poëzie van het beeld
Maar heb te weinig
Met hout met blokken en met klei gespeeld.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Dat kinderspel van raden.
Jij ziet, ik niet
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Een kinderspel van raden:
De koffiemolenzwengel is van koper,
Kastrand van witpapieren kant,
Rood-zwarte ruiten in de kokosloper,
En bruin grootvaders foto aan de wand.
De boomgaard groot door het vensterraam,
Sterappelbergen rood onder de hoogstambomen,
De regenput waarachter kinderangst
Mij fladderende vogels deed dromen.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Zó leerden we spelend:
Kijken en denken, vragen en benoemen:
Nee, niet de blauwe vaas, niet de verslakte bloemen.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Ik leerde abstractie,
Een optelsom van dingen,
Geen beeldentaal, niet zingen.
[p. 330]
Het hoofdstuk over
De zintuigen
Terdege uitgelegd.
Waarmee niet is gezegd
Dat de leerling
Méér ziet
En méér kan horen.
Ook de leermeester
Met ogen en oren
Open en groot
Soms ziende blind
En horende doof.
Tenminste
Als hij
Vasthoudt aan
Het vroeger hem geleerde:
‘Onze zintuigen zijn
Kenvermogens
Van lagere orde’
En deze rubricering
Vermeldde toen ten overvloede
Dat ook het dier enzovoorts…
[p. 331]
Maar geen huid
Om te worden gestreeld
Vroeger.
Maar natuurlijk wel
De basis voor
Een cerebraal bestaan:
Steriele kennis
En alles geordend
In logische kaders.
Geen huid die voelde
En geen Aufforderung-zum-Tanz.
Jaren van lichaamloos leven
Zonder een spelend bewegen
Bewegende spelen.
Nu een huid om te worden gestreeld.
Nu een hart en een huid
En handen en voeten en vragen.
[p. 332]
Ik heb nu al besloten dat je van me houdt:
Bewijslast heb ik niet,
Wel koester ik elk teken.
Om zekerheid zou ik nu weken
Of maanden van het leven over willen slaan.
Ik probeer te wennen aan je naam
En droom gedeelde tederheden.
Ik heb, bij voorbaat,
Alléén in de nacht
Naar je geluisterd,
Voorzichtige woorden
En liefke, je naam gefluisterd.
Onze toekomst al bedacht,
Elk twijfelen radicaal ontkracht.
Ik heb nu al besloten dat je van me houdt:
Denk niet ‘brutaal en heersend, koud
Is zij, en welk recht te beslissen’
Ik wil mij niet vergissen:
Ik heb besloten dat je van me houdt.
[p. 333]
En weer een Zondag met zachtwarme zon,
Een zilverglinstering op het water,
De lucht van ansichtkaartenblauw.
Ik wou
Dat er in mij geluk begon,
Maar wandelde alweer alleen
Langs het groene gras, onder de bomen,
Dromend dat ik eens
Op zo’n Zondag vol van zon
Jou mij tegemoet zie komen.
Ik heb kaarsen gekocht
En deze volle rode rozen.
Mijn harde stem heb ik zacht gemaakt.
Kom naar mijn huis,
Het brutale lamplicht
Kunnen we doven.
Niet zegbaar, want zoveel
Wat ik je wil beloven.
Ik maak mijn handen
En mijn hart ook zacht.
Bouw ik voor jou een huis
Ik maak de muren licht
De deuren laat ik open;
Je kunt naar binnen
Of ver naar buiten lopen.
[p. 334]
Auguste Manche Brons 1953.
Sierlijk slank de hande
Polsen en enkels smal
Verstild gezicht, daarboven zwierend
Loshangend lang steil meisjeshaar,
Het rijpe lichaam van een vrouw.
In moederwarmte breed, te zwaar.
Spelend hoe het licht
Het brons het diepst doet leven
Merk ik ineens:
Mijn handen strelen
Langs de moederlijke vormen.
Uitdagend en toch ingetogen
Staat zij daar.
Mijn vingers rusten op het gelaat
Met de brede jukbogen.
En liefkozend glijdt altijd weer
Mijn hand terug
Naar waar in brons de tepel hard voelt.
Voorzichtig raak ik haar zo aan
Aarzelend trekken mijn vingers lijnen.
[p. 335]
Week-end verslag.
Zaterdag verdwaald
Naar die boerderij
‘Museum voor natuurvrienden’
Verwachtte vergeefs
Een boerentuin
Met blauwe hortensia’s.
Binnen in vitrines
Waren veel vogels
Erg dood
Hun veren droog en bestoft
Zo droeve dode dingen.
Maar Zondag
Langs de vijver
Eenden verzameld
Waar de warme zon viel,
Zeer levende eenden…
[p. 336]
Mejuffrouw A.
Mejuffrouw A-68 jaar oud
Is drie maanden geleden
Hier opgenomen.
Zij is door allen gezien.
Dokter B. vertelt
Dat haar voorgeschiedenis
Lang is
En vele hiaten vertoont,
Maar dat zij onder andere
Op 10 jarige leeftijd
Geopereerd door Professor C. te D.
En daarna als jong meisje
Rustkuren van maanden,
En ook met haar moeder
Naar het buitenland reisde:
Een andere professor
En een beter klimaat.
Mejuffrouw A. is voor de verpleging
Niet moeilijk, zegt men:
Extra voeding
En aandacht.
En de deskundige E
Spreekt van atrofie
Van alle beweginspatronen.
[p. 337]
Mejuffrouw A-68 jaar oud
Zal hier over drie dagen verlaten;
Met haar medewerking
En de inzet van allen:
Zij kán weer lopen,
Alléén, zonder stok, kan zij lopen
En lachen kan zij soms.
Ik zag haar éénmaal:
Een bloedarm-oudgeworden meisje
Misschien had ik willen vragen:
Vertel van het huis van Uw jeugd,
Hoe was er de tuin
Was er een grote moerbeiboom
In het midden?
Was vader streng?
Drong overal de zon door de gordijnen
Van de kamers?
Zong moeder wel eens liedjes voor?
Maar mejuffrouw A. is 68 jaar oud
En over drie dagen
Verklaren wij haar
‘Voorlopig genezen’