[p. 531]
lieve lieve, wart,
ik ben maar een arme meisjesstudent
die niet veel bijzonders in haar mars heeft,
maar niettemin bij tijd & wijle heel
onderhoudend & hartelijk kan zijn.
de laatse tijd echter ben ik nogal in de
war, maar daar is denkelijk wel iets aan
te doen: een gesprek met een begrijpende
& warmvoelende volwassene zou mij al
een heel stuk helpen.
ik dacht dat jij aan bovenstaande typering
wel beantwoordde.
daarbij komt nog dat mijn verwarring
voor een belangrijk deel jou persoonlijk
betreft, aangezien ik al gedurende enige
maanden verliefd op je ben en dit met
het verstrijken van de tijd alleen maar
erger is geworden.
misschien heb jij daar ook wel last van
& kan een gesprek tussen jou en mij
wellicht het begin van iets heel moois
worden; is dat niet het geval, dan
lijk jij mij toch de aangewezen persoon
om mij uit de droom te helpen, ook al
omdat ik vermoed dat jij dit op besliste,
doch vriendelijke wijze zult doen.
ik beloof je dat ik er redelijk onder
zal blijven en bijvoorbeeld niet in
tranen uit zal barsten of – mocht
een & ander zich in een openbare
gelegenheid afspelen – je anderszins
door mijn aanwezigheid in opspraak
te brengen.
[p. 532]
(2)
nopelijk komt er dan definitief een
einde aan allerhande gedrag dat ik
begin te vertonen & waar ik, afgezien
van het feit dat noogstwaarschijlijk
ook voor jou pijnlijk is om aan te zien,
zelf graag vanaf wil. zodat ik je niet
langer hindelijk aan zal zitten te staren
als wij onstoevalligerwijs tegelijktijd
in ‘de drie gezusters’ ophouden, of
lief zal toelachen in situatiës waar
dit zich licht verkeerd uit laat leggen.
ook zie ik in dat drie keer per week
je haar wassen wel wat veel van het
goede is.
voor het overige ben ik van redelijk
huize en met zorg door een tweetal
toegewijde ouders gedurende een
achttiental jaren opgevoed. ik ben nu
25 jaar. hoewel ik gedoopt ben & in
mijn kinderjaren vrij aktief aan het
godsdienstig leven heb deelgenomen,
heb ik daar zo te zien geen blijvende
schade van ondervonden en draag ik
zelfs een zilveren kruisje dat eens
aan mijn grootmoeder heeft toebehoord,
aan een kettinkje om mijn nek, zonder
mij bezwaard te voelen indien anderen
mij om die reden abusievelijk voor
een praktiserend katholiek aan zien.
ik heb negen jaar pianoles gehad en
zelfs op gewestelijke konkoersen wel
eens een beker of plakkette in de
wacht kunnen slepen en kan stukken
van het 4e nivo al gauw na enige
oefening foutloos spelen.
[p. 533]
(3)
een van mijn grootste wensen is ooit
nog eens een piano van mezelf te
hebben en die dan ook te kunnen stemmen.
wie weet heb ik omstreeks die tijd dan
ook wel een vaste vriend of vriendin met
wie ik één middag in de week quatre –
mains zal kunnen spelen maar het is
ook weer niet zo dat ik zonder dat
alles niet gelukkig zou kunnen zijn.
als je een huisdier hebt, wil ik daar
best af & toe voor zorgen. kleine
reparaties in huis kun je me heel
wel laten verrichten. ik houd veel van
altijdgroene planten en van dat
bollende friese landschap met al
die kleine bospartijen ertussen en
goedverzorgde luchten erboven.
ik heb wel eens meer met iemand
gevreeën, zij ‘t met wisselend sukses,
één ging al gauw dood, een ander
belandde in een gekkenhuis; weer
anderen schreven nooit terug. ik
geloof niet dat ik een fabeldier ben.
in mijn rechteroor draag ik een
ringetje waar een zilveren
paddestoeltje aan hangt dat met
rood geëmailleerd is. ik wilde dat
jij dat al zelf ontdekt had.
veel liefs van agnes