[p. 93]
C. Buddingh’
In memoriam E.du Perron
voor Bep
Beste Eddy, zal ik maar zeggen: tenslotte was je vrouw
drie jaar lang mijn collega op het Instituut,
wij hebben elkaar net gemist, dat wil zeggen: ik
heb jou net gemist: toen ik elk woord van jou driftig verslond
wist jij niet van mijn bestaan – en als ik je in die tijd
mocht hebben ontmoet, zou er van een gesprek
toch geen sprake zijn geweest: had ik enkel op alles
wat je zei ja en amen geknikt,
nu ja: misschien had ik even gepreveld
dat ik de surrealisten toch ook wel erg goed vond,
maar daarbij zou het zijn gebleven, verder was je
simpelweg mijn orakel.
Ik heb me nooit afgevraagd waarom: het leek zo vanzelfsprekend,
en dat was het ook, waarschijnlijk: waar jij voor stond
was alles wat ik in mijn eigen omgeving miste:
sarcastisch elan en cosmopolitisch vuur,
– wat schudde je Holland keer op keer heerlijk door elkaar! –
eruditie, oneerbiedigheid, ontnuchteringsdrift
– geen steen van Costersloot bleef op de andere. –
Maar wat me nog het allerdiepst trof
was die regel: ‘Hij had zich graag verdronken
in de rivier, maar hij had geen rivier.’
Veel van wat ik later dacht, voelde en schreef
is daar aan ontsproten.
[p. 94]
Jij hebt me, boven alles, laten zien
wat echt in me was en wat aangeleerd pathos.
O, ‘t is niet van de ene dag op de andere gegaan:
dikwijls bleek ik weer recidivist: ‘t is ook niet eenvoudig
om botweg een mes te halen door alles wat zo
sonoor en semi-diepzinnig klinkt.
En toen het mij lukte, was jij allang dood,
zelfde ziekte als waar mijn vader aan stierf
(je zou haast geneigd zijn er iets symbolisch
achter te zoeken). En zo heb ik ook nooit maar één woord
terug kunnen zeggen – maar ach, welke schrijver
kent ooit al zijn zoons?
Je vriend Bloem schreef in misschien wel zijn mooiste gedicht
– dat jij nooit las – ‘Na de bevrijding’: ‘Niet één
van de ongeborenen zal de vrijheid ooit
zoo beseffen,’ en niet één die de jaren voor ’40
niet heeft meegemaakt, zal ooit beseffen wat jij
voor tientallen als ik was toen hebt betekend:
een – en word ik nu toch niet weer even pathetisch? –
strookje ongekend fel-blauwe lucht
tussen al die grauwe, laaghangende wolken:
want o, mijn God, voor de oorlog kon het hier
inderdaad nog een land zijn van mest en mist
waar je in dreigde te verstikken.
[p. 95]
Daarom is het, Eddy, ook volmaakt onbelangrijk of jij
nu wel net zo’n groot schrijver was als Malraux
(in zijn eigen land door sommigen ook al weer te licht bevonden,
of te zwaar, of te dun, of te dik) – alleen frikken maken zich
druk om dat soort zaken. Ik denk wel eens: als we elkaar nu
konden spreken, misschien dat we binnen ‘t kwartier
slaande ruzie hadden, of jij, koel-ironisch,
de deur weer voor me openhield.
En wat dan nog, Eddy: jij had mij toch ook niet
hoeven bedanken omdat ik in jou alles vond wat ‘k toen zocht?
‘k Weet alleen: een mens ontmoet in zijn leven
maar één Du Perron.