[p. 180]
Geurt Gaarlandt
Vijf gedichten
Zoals dat gaat
De dagen zijn verzonken.
December is het en nog lang geen tijd
voor meer dan enige gesnoeide tederheid,
het uur parasiteert. Koffie gedronken
schuift het donker over de stoelen,
de maan herneemt tussen de takken
van de bomen z’n plaats. Doel en
drijfveer staan bij de vuilnisbakken
buiten op straat, het minimale
is het dat ons minzaam welkom heet.
[p. 181]
Ewige widerkehr
Spekschoenen en een korte broek
een bijna vijftiger met hoed
magere dochters om hem heen
hun laatste schelpenvondst gaat
in de tas.
Broekmaten geleden ofwel
nog voor hij links of rechtsdragend
was want middenin, dus zogezegd
flesh-back:
Katwijk aan Zee, een beugel
en een bril met op het ene glas
een pleister en een snoepje
voor de steek van kwallen.
[p. 182]
Hij heeft de wind er onder
Bij vlagen zeilt hij zeer nadenkend
over zee, als extra wimpel hangt
hij mijlen lang achter een schip.
Zo is hij vliegend net geen mens.
Goed in het pak zit hij aan
vleugels vastgeplakt, de horizon
gaat open als een rits, voor hem
is naakt het netst gekleed wijsheid
‘maar mee te gaan waarheen het waait’.
Onder de vissen heeft hij school
gemaakt, zijn schaduw is een
meter van hun dood vandaan,
zij zijn het teken van zijn duiken.
[p. 183]
De dichter is een koekoek
Hij is geen koe de dichter
hij is een koekoek woorden
leggend in andermans ogen –
nog niet éénmaal herkauwt
hij de taal broedt bruut en
met snelheid en poept bij de
buurman z’n koek op de lees-
plank.
Hij is geen koe de dichter
hij is een koekoek volleerde
voyeur in andermans boezem
strijkages in houtvrij papier
hij laat zich met emmers niet
in en brokkelt z’n roddels in
melk van een eenzame land-
man.
[p. 184]
Hij is geen koe de dichter
hij is een koekoek een vlieger
die nooit wordt gezien maar
welopgaat in bos en dal –
uiergeklots en de langzame
halsbel van koeien? hij lacht
van spenen gespeend en slaapt
als een pocket in andermans
broek.
[p. 185]
Winter
Een va et vient
van poezen op jacht
geen moment wordt gedacht
aan honden van slecht allooi
of een man met een hagelgeweer
zelfs mijn schoteltje melk wordt veracht
men jaagt men ziet mij niet meer.
Het wordt stiller in de lucht
onder bladeren de grond steeds harder
de zachte voeten van poezen
hoor ik als ik luister lopen
alles wat ik weet loopt met ze mee.