Charles B. Timmer
Russische notities
1. Boeken kopen
Wat moet men doen om een boek te kopen? Een onnozele vraag verlangt een onnozel antwoord: naar een boekwinkel gaan, met geld op zak natuurlijk, veel geld zelfs tegenwoordig. Maar de beantwoording van de vraag is niet overal zo simpel. In Sovjetrusland bijvoorbeeld is de situatie soms iets ingewikkelder. Natuurlijk kost het ook in Moskou, of zelfs in de kleinste negorij van de Sovjetunie, geen moeite om een boekje te verwerven als bijv. Spoetnik partgroeporga, dat immers in een oplage van 400.000 exemplaren wordt verspreid, al zal de Russische aspirant-koper zich misschien af vragen, in welke taal het is geschreven. Inderdaad, het is Russisch: Spoetnik is hier zoveel als leiddraad; het tweede woord bestaat uit drie samengevoegde afkortingen: part voor partij, groep voor groeppa (groep), org voor organisator, dus: Leiddraad voor de organisator van partijgroeperingen. Is men zo ver, dan hoeft men nog slechts 25 kopeken neer te leggen om de trotse bezitter van dit geschriftje te worden.
Maar er zijn in de Sovjetunie lezers met andere wensen. Lezers bijvoorbeeld, die jarenlang in spanning gewacht hebben op de enige malen aangekondigde verschijning van een bloemlezing uit de gedichten van O. Mandelsjtam. Lezers, die een nachtlang in de rij staan om een laatste editie van de werken van Sergej Jesenin te bemachtigen. Het kopen van een roman of van een gedichtbundel van een geliefde schrijver is in Rusland altijd een gok, een soort nationaal kansspel. Op de nieuwe uitgaven der verzamelde werken van de grote klassieken als Dostojevski of Tsjechov kan men intekenen, maar het is, vooral in de provincie, lang niet zeker, dat de intekenaar het door hem bestelde ooit krijgt.
Er heerst in de Sovjetunie met zijn enorme produktie van bedrukt papier een nijpende papiemood. Wanneer aan de papierbehoefte voor de verzamelde werken van Lenin, de pamfletten van Brezjnev, de talloze verhandelingen over ‘De Grote Vaderlandse Oorlog’, de millioenen propa- gandageschriftjes, enz. is voldaan, blijkt er te weinig papier over te zijn voor serieuze wetenschappelijke of literaire werken (de enige werken, waar een echte vraag naar bestaat).
Om wat verlichting in de situatie te brengen, heeft men nu zijn toevlucht genomen tot een voor de Sovjetunie nieuw experiment.
Een hongerige boekenliefhebber loopt bijvoorbeeld in Moskou of Leningrad langs een boekhandel en ziet in de etalage een boek liggen, dat hij allang op zijn wenslijstje heeft staan. Nemen wij aan, het is de Russische vertaling van een historische roman van Alexandre Dumas La reine Margot. Onze boekenliefhebber snelt de winkel binnen, bij voorbaat blij met dit buitenkansje. Hij wil het boek betalen en meenemen, maar – ‘stop!’ zegt de verkoopster en ze vraagt: ‘waar is uw papier, burger?’ Hier komt dan het nieuwe experiment aan het licht, dat door de kameraden van de sovjet-commercie op deze titel wordt uitgedokterd: wie ‘koningin Margot’ wil kopen, moet daarvoor eerst een bepaalde hoeveelheid oud papier inleveren in de vorm van oude boeken, kranten of tijdschriften en wel: twintig kilogram oud papier om het recht te verwerven een boek van een paar honderd gram gewicht aan te schaffen. Onze boekenliefhebber gaat dus teleurgesteld naar huis, bekijkt in zijn boekenkast aarzelend de veel plaats innemende verzamelde Lenin, weifelt een hele tijd, maar bezwijkt tenslotte toch niet voor de verleiding om Lenin als ‘oud papier’ te gaan aanbieden. Maar dan vindt hij in een vergeten hoek enkele complete jaargangen van het oude tijdschrift Bolsjevik, hij laadt die Bolsjeviek in een afgedankte kinderwagen en snelt ermee naar de winkel terug om zich daar bij de lange rij gegadigden voor koningin Margot aan te sluiten.
Sovjetrussische burgers zijn weliswaar goede communisten, dat is bekend, maar tevens vaak gewiekste handelslieden met een individualistische kijk op het ‘winstprincipe’ in de goederenhandel. Er zijn namelijk al spoedig enkele lieden bij de boekhandel verschenen, die een tweehonderd kilo aan oude kranten en tijdschriften zijn komen aanslepen. Na enig heen en weer
gelukt het zo iemand dan wel om tien exemplaren van de zo begeerde A. Dumas te bemachtigen, tegen de schappelijke prijs van éen roebel per stuk. Merkwaardig is dan, dat men zo’n individualist en Dumas-liefhebber een dag later met een koningin Margot onder de arm voor de boekwinkel op en neer kan zien lopen. Hij zegt niets: hij loopt, blijft af en toe staan, loopt weer, tot hij aangeklampt wordt door een andere liefhebber (éen zonder oud papier), waarna de Franse koningin van Navarra tegen een prijs van 25 roebel van eigenaar verwisselt.
Het hele experiment van deze koppelverkoop van boeken tegen inlevering van oud papier wordt in de Literatoernaja Gazeta van 25 december 1974 uit de doeken gedaan en met serieuze verwachtingen, dat het experiment spoedig op een ruime basis zal worden uitgebreid, toegejuicht in een artikel van Vilja Dorofejev, waarschijnlijk de gelukkige bezitter van veel oude Pravda’s. In een bericht van de ‘Sojoezglavtorgsyrja’ (weer zo’n onmogelijke samentrekking van afkortingen: vereniging van groothandel in grondstoffen) staat, dat het voorstel is aangenomen om ‘de verkoop van meer interessante uitgaven te organiseren door levering in ruil voor oude kranten, tijdschriften en boeken met een voorkeursrecht aan de gevers van makulatuur bij de aankoop van bedoelde literatuur.’ Het experiment biedt verder nog een verrassend voordeel: het kan een volmaakt antwoord geven op het probleem, hoe men ongewenste literatuur geruisloos uit de circulatie kan wegzuigen. Immers: wie brengt het dode materiaal in zijn boekenkast, de werken van en over Stalin, Chroesjtsjov cs. niet graag naar de boekhandel, in ruil voor een boeiende Dumas en een gezellige koningin? Bij voortzetting van het experiment op grote schaal zullen na enige tijd alle smetten uit het verleden automatisch in de papiermolens verdwenen zijn! De heersende papierschaarste in de Sovjetunie heeft verschillende oorzaken. Eén daarvan is dat de enorm gestegen vraag naar boeken niet alleen het gevolg is van een ongekende leeshonger bij de Russen, maar tevens is ontstaan door een verhoging van de levensstandaard in de grote steden. En daarbij wordt de vraag niet alleen gestimuleerd door aspirant-lezers, maar ook door een waarschijnlijk grote categorie mensen, die voor hun pas verworven nieuwe status van ‘prolétaire arrivé’ boekenbezit willen hebben, niet om te lezen, maar om voor ontwikkeld te kunnen doorgaan. Het boek
wordt voor deze mensen dus decoratie, deel van de woninginrichting, omlijsting van een verworven positie. Men is zich in de leidende kringen van de papierindustrie en bij de staatsuitgeverijen zeer wel bewust van deze nieuwe tendens, die er toe leidt, dat vele boeken (vooral de statige verzamelwerken der klassieken) op zo’n manier op dood spoor komen te staan bij een consument, die in feite geen consument is. Het gerucht gaat, dat men al doende is nieuwe experimenten te bedenken om het probleem aan te pakken: verkoop van de verzamelde Tsjechov, bijvoorbeeld, alleen tegen vertoon van een diploma ten bewijze dat men een middelbare schoolopleiding heeft gehad, of, op het platteland, verkoop van Tolstoj uitsluitend aan mensen, die het bewijs leveren, dat zij kunnen lezen.
2. Een spel met namen
Reeds in een vroegere ‘Russische Notitie’ (zie Tirade, april 1973) heb ik gewag gemaakt van het dartele spel, dat de Muze der geschiedenis soms met namen speelt, toen ik wees op de door de schrijver M. Sjolochov zo vervolgde schrijver-dissident A. Sinjavski en de grillige echo van die twee namen in de literatuurgeschiedenis te signaleren door het bestaan, in het begin van dejaren veertig, van een obskure partij-scribent die – Sjolochov-Sinjavski heette.
De geschiedenis geeft meer merkwaardige coïncidenties op het gebied der eigennamen. Ruslands grote dichter Alexander Poesjkin werd, zoals men weet, zijn leven lang door de censuur van Nikolaas I gedwarsboomd en getreiterd. Minder bekend is, dat de romanschrijver Ivan Toergenjev in 1852 voor het publiceren van zijn necrologie bij het overlijden van Gogol gearresteerd werd en naar de provincie werd verbannen door toedoen van een censor in Petersburg, die – Poesjkin heette (Moesin-Poesjkin). En ‘Poesjkin’ is in Rusland zeker niet zo’n erg veel voorkomende naam!
De gerenommeerde Russisch-Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov steekt in zijn autobiografische geschriften en essays niet onder stoelen of banken, dat hij twee aartsvijanden heeft: Sigmund Freud, die hij niet noemt zonder het toegevoegde epiteton ‘de Weense kwakzalver’ en de Russische romanschrijver Fjodor Dostojevski, volgens Nabokov een warhoofd en
larmoyante veelschrijver. Nabokov kan het niet nalaten, om, waar hij de naam Dostojevski ook vermeldt, deze een veeg uit de pan te geven. Dostojevski werd, zoals bekend, in april 1849 gearresteerd, na zijn bezoek op een bijeenkomst van de zachtrose gekleurde socialistische kring van Petrasjevski. Hij werd ter dood veroordeeld, door de grootste grappenmaker uit de geschiedenis, tsaar Nikolaas I, vlakvoor de fusillering ‘begenadigd’ en voor vier jaar dwangarbeid naar Siberië verbannen. Op kerstavond 1849 werd Dostojevski uit Petersburg weggevoerd, zoals blijkt uit een ‘rapport’ van de commandant van de St. Petersburgse vesting, dat luidt: ‘Ik heb de eer te melden, dat de misdadigers Sergej Doerov, Fjodor Dostojevski en Ivan Jastrzjembski op 24 december 1849 naar Tobolsk op transport zijn gesteld, geketend aan luitenant Prokofjev van het corps veldjagers, onder bewaking van drie gendarmen…’
Het rapport is ondertekend door ‘Generaal-Adjudant Nabokov’.
3. Over de contemporaine literatuur
Wanneer iemand mij zou uitnodigen een overzicht te schrijven van de literaire activiteiten in de Sovjetunie in het jaar 1974, zou ik waarschijnlijk bedanken met de woorden, dat er niets te vermelden valt. In de ruim een halve eeuw van de zogenaamde sovjetletteren is er zelden een periode geweest die zo weinig opmerkelijks heeft opgeleverd. Er wordt weliswaar veel geschreven, veel te veel zelfs, maar wat er voor de dag komt is grotendeels de kleurloze afscheiding van grafomanen, leesvoer, voedsel dat uit de diepvrieskast komt: het is bloedeloos en geurloos, er is kraak noch smaak meer aan. Het eens zo interessante dikke maandblad Novyj Mir verschijnt nog steeds en wat veelzeggend is: het verschijnt nu maandelijks op tijd, hetgeen anders was onder de redaktie van Tvardovski in de jaren zestig, toen de nummers vaak maanden vertraging hadden, omdat er tijdrovende gevechten met de censuur moesten worden geleverd. Vroegere mutaties in de hoofdredaktie van het maandblad waren culturele paleisrevoluties. Toen eind 1969 Alexander Tvardovski, die in de tijd van zijn redakteurschap het tijdschrift tot het leidende literaire centrum in Rusland had gemaakt, plotseling werd vervangen door V. Kosolapov, een kleurloze ‘liberaal-conser-
vatief’ die Novyj Mir al spoedig even grauw maakte als hij zelf was, – toen ging er een schok door de literaire wereld, in en buiten Rusland. Maar toen in oktober 1974 de naam van Kosolapov plotseling als hoofdredakteur uit het colophon was verdwenen en in het november-nummer werd vervangen door de reactionnaire dichter S. Narovtsjatov, volgde er nagenoeg geen commentaar: het ging niet meer om een evenement van literaire en culturele betekenis, maar om een administratieve ingreep. Ieder nummer van Novyj Mir bestaat nog steeds uit een kleine driehonderd bladzijden volgedrukte tekst, maar die heeft, op enkele uitzonderingen na, weinig meer om het lijf; wat het proza betreft, kan men niet eens zeggen dat het ‘slecht’ is – de jaargang is grotendeels gevuld met onbekende namen van scribenten, vaklieden die allen zojuist van een en dezelfde ‘school voor schrijvers’ lijken te zijn gekomen en dus allen precies op dezelfde manier schrijven: vervelend over vervelende dingen.
Vrijwel alle schrijvers en dichters van betekenishebben óf Rusland verlaten: Viktor Nekrasov, Andrej Sinjavski, Aleksandr Solzjenitsyn, Iosif Brodski, Vladimir Maksimov, óf zwijgen in het vaderland: Vasili Aksjonov, Lidija Tsjoekovskaja, Boelat Okoedzjava e.a. Er is in Rusland, als gevolg van de schrikwekkende schrijvenprocessen geen stimulerend centrum voor de literatuur meer. Tegelijk is er in het buitenland, in de Russische emigrantenliteratuur, een nieuwe impuls ontstaan, een nieuwe golf van literair talent aangekomen, die zich daar nu tracht te manifesteren. De in het buitenland bestaande Russische periodieken: Novoje Roesskoje Slovo (Het Nieuwe Russische Woord) in New York, Roesskaja Myslj (De Russische Gedachte) in Parijs, het maandblad Novyj Zjoernal in de usa en enkele literaire periodieken in Israël worden in steeds groter mate gevuld door schrijvers, dichters en critici, die nog voor kort hun werk in Moskou aan de man probeerden te brengen. Het is moeilijk te zeggen, in hoeverre zij voorlopig nog teren op materiaal dat zij bij hun vertrek uit de Sovjetunie hebben kunnen meenemen, nog moeilijker is de vraag te beantwoorden, waar zij, wanneer dit materiaal is verbruikt, een nieuwe inspiratiebron zullen vinden. De situatie van deze nieuwe emigranten is weinig benijdenswaardig: in Rusland wonende hadden zij veel te zeggen, maar hun werd de mond gesnoerd; in het buitenland kunnen zij alles schrijven, wat zij willen, maar –
zij hebben eigenlijk weinig meer te zeggen, omdat het materiaal, waarmee zij werken: het Russische leven, de Russische situatie, hen is ontvallen. Van betekenis kan zijn, dat zij een literair-cultureel centrum hebben gevormd in het tijdschrift Kontinent, een orgaan dat het wellicht mogelijk zal maken, de discussie onder de Russische intellectuelen in leven te houden; het is daarbij te hopen, dat de nieuwe emigranten niet blijven steken in een soort ‘reminiscentieliteratuur’ zonder meer; helaas wijst de inhoud van aflevering 2 van Kontinent wel enigszins in die fatale richting, fataal, omdat het voortbrengen van een literatuur van herinneringen goed werk is voor ouden van dagen. Er zijn onder de jongere emigranten enkelen die aan dit gevaar trachten te ontkomen, zo bijvoorbeeld de schrijver van korte verhalen Joeri Maltsev. Ook zijn verhalen zijn opgebouwd uit motieven van het ‘sovjetleven’, maar krijgen door hun vormgeving, hun dialectische spanning en het verrassingselement in de ontknoping een dimensie, die hen doet uitstijgen boven het vlak van de historische herinnering, waar de literatuur langzamerhand mee verzadigd lijkt.
In Rusland zelf kan het overigens nog lang duren, voordat er uit dat land ‘revolutionaire geluiden’ te horen zullen zijn. Het verburgerlijkingsproces heeft er schrikwekkende proporties aangenomen en een ‘nieuw geluid’ is eerst dan te verwachten, zodra de Kosolapovs, de Narovtsjatovs van de omslagen van Novyj Mir zijn verdwenen en er, niet alleen in dit tijdschrift, maar in het hele land een ‘hoofdredakteur’ verschijnt, die de schrijver het recht hergeeft de verburgerlijking aan de kaak te stellen zonder gevaar te lopen in een psychiatrische kliniek terecht te komen, het recht, kortom, om met Gogol uit te roepen: ‘Geef niet de spiegel de schuld, als je een scheve tronie hebt!’
Maar, daar de schrijver in Sovjetrusland momenteel dit recht niet bezit, blijft hem geen andere keus dan óf te zwijgen, óf leesvoer te leveren voor de sovjetburger: vervelend te schrijven over vervelende dingen.
3 maart 1975