Charles B. Timmer
Russische notities
Een raadsel uit Rusland
I
In 1975 is een boek verschenen, dat door sommigen al lang werd verwacht. Onder de titel Slaags met de tijd (‘V spore so vremenem’) zagen de ‘herinneringen’ het licht van Natalja Resjetóvskaja, de eerste vrouw van de Russische schrijver Aleksandr Solzjenitsyn, over het samenleven met haar man tot aan de definitieve scheiding in 1970.
Het is een spannend boek. Spannend om verschillende redenen. Alleen de uiterlijke vorm ervan is al intrigerend. Men kan uit het boek onmogeli jk opmaken, waar het gedrukt en verschenen is. Wel wordt de uitgever vermeld: het persagentschap Novosti, maar zonder plaatsnaam, al weten wij, dat die organisatie zijn zetel in Moskou heeft. Het jaar van uitgave is 1975. Verdere gegevens ontbreken en dit maakt het boekje in zekere zin uniek, immers, alle in de Sovjetunie gedrukte boeken bevatten op de laatste tekstpagina een korte verantwoording van de druk, een ‘colofoon’. Dat colofoon behelst in de regel de volgende gegevens: auteursnaam, titel, de naam van de ‘redakteur’, de artistieke redakteur, de technische redakteur, de namen van de correctors; verder de datum, waarop het manuscript in produktie is genomen, dus naar de zetterij is gegaan, de datum, waarop fiat voor afdrukken is gegeven, het formaat van het papier en het aantal vellen, het oplagecijfer (dit ontbreekt merkwaardigerwijze vrijwel altijd in de uit westerse talen in het Russisch vertaalde boeken), het nummer van de bestelling, nog een geheimzinnig nummer dat uit een letter en cijfer-combinatie bestaat en naar de registratie bij de Glavlit (de censuur) verwijst en dan tenslotte de naam en het volledige adres van de uitgever en
van de drukker. Welnu, niets van dit alles treft men in het boek van Solzjenitsyns eerste vrouw aan. Het enige, wat op de achterkant van het omslag nog vermeld wordt, is de prijs: 41 kopeken. Het blijkt evenwel, dat het persagentschap Novosti het op goed papier gedrukte werk van over de 200 bladzijden ook gratis in het westen verspreidt, samen met allerlei propagandamateriaal, waarin dit persagentschap gespecialiseerd is.
Mag men deze manier van uitgeven en distribueren van een Sovjetrussisch boek al volstrekt afwijkend van de gebruikelijke spelregels noemen, verwonderlijker – en dus spannender – wordt het boek, wanneer men aan de voorgeschiedenis ervan in het buitenland denkt. Al ruim een jaar geleden circuleerden in de westerse pers geruchten, dat Solzjenitsyns eerste vrouw bezig was haar ‘memoires’ te schrijven en dat het geschrift niet minder dan een ‘ontmaskering’ van de beroemde schrijver en Nobelprijswinnaar op het oog had. Solzjenitsyn voelde zich in dat stadium zelfs genoopt publiekelijk te laten verklaren, dat hij iedere uitgever in het westen, die een vertaling van het boek zou brengen, een proces zou aan-doen wegens smaad – een nogal wonderlijk dreigement van iemand, die dikwijls zo welsprekend de vrijheid van het woord heeft verdedigd.
En nu ligt de Russische tekst van dit zo sensationeel aangekondigde boek op tafel en de lezer verwacht natuurlijk, dat de inhoud al even spannend zal zijn als de voorgeschiedenis en de uiterlijke gestalte ervan.
Uiteraard kan men van een vrouw, die na een huwelijk van tientallen jaren door haar man wordt verlaten, omdat hij met een andere vrouw in het huwelijk wil treden, niet verwachten, dat zij een verdedigingsschrift van de ontrouwe echtgenoot zal schrijven. Daarom ziet de lezer van deze herinneringen geboeid uit naar het ogenblik, waarop de haat van de in de steek gelaten vrouw zal losbreken, hij vlast op het moment in het boek, waarop de onthullingen en de aantijgingen tegen Solzjenitsyn (die een proces wegens smaad zouden kunnen rechtvaardigen) het volle pond gaan krijgen en de verbinding wordt gelegd tussen de persoonlijke wrok van een Russische vrouw en de politieke doelstellingen van het achter de schermen werkende machtsapparaat in de Sovjetunie, dat van dit middel gebruik wil maken om de ideologisch gevaarlijke vijand Solzjenitsyn te ontluisteren. Een apparaat, dat daarbij de wel zeer primitieve en naïeve
redenering volgt van dat een ‘onfatsoenlijk’ man geen groot schrijver kan zijn.
Goed, men begint dus te lezen en merkt na de lektuur van zestig bladzijden, dat ‘er nog steeds geen vergift is gespuid.’ Natalja Resjetovskaja vertelt over de jeugd, de kennismaking met Aleksandr Solzjenitsyn, al op de schoolbanken, de gemeenschappelijke studententijd, de vriendenkring; zij geeft een beeld van het leven van jonge mensen in de Sovjetunie – uiteraard in de Stalinjaren -, beschrijft Solzjenitsyns eerste literaire aspiraties en tekent een psychologisch portret: reeds op jeugdige leeftijd een ‘Streber’, een harde werker, een eigenzinnige plannenmaker, een sterk dominerend karakter. Dan vertelt zij, dat zij op 27 april 1940 met Solzjenitsyn in het huwelijk is getreden, dat de gelukkige tijd, die erop volgde, ruim een jaar later door het uitbreken van de oorlog werd verstoord. Zij brengt interessante details uit die periode: het bleek in de Sovjetunie bijvoorbeeld mogelijk te zijn om als soldaat aan het front je vrouw voor een poos naar je toe te laten komen voor een ‘Schäferstündchen’. Het is allemaal wel boeiend en levendig geschreven, maar de lezer, die op de ‘ontmaskering’ van de grote Russische auteur wacht, komt niet aan zijn trekken. Natalja Resjetovskaja schetst het bekend beeld van het leven in het grote Russische achterland, de ontberingen tijdens de evacuaties van de burgerbevolking, de schaarse contacten met haar man aan het front, de grillen van het lot dat in de chaos van de oorlog oude vrienden soms toevallig bij elkaar brengt, zij geeft citaten uit de brieven van haar man die, als zij klaagt dat hij zo weinig schrijft, haar klacht beantwoordt met de vraag, wanneer hij dan aan zijn nieuwe verhaal moet werken en ‘wil je nou, dat ik een schrijver word of wil je het niet?’
En dan komt plotseling de katastrofe. Begin maart 1945 ontvangt Natalja de laatste brief van haar man van het front. Een week later krijgt zij haar eigen, aan hem gerichte brief terug met de aantekening: ‘Geadresseerde niet langer bij dit onderdeel gedetacheerd’. De oorlog komt teneinde, militairen worden gedemobiliseerd en keren naar hun haardsteden terug, maar geen levensteken van Aleksandr. Eerst eind juni komt er een eind aan de ongewisheid: Solzjenitsyn blijkt al op 9 februari gearresteerd te zijn. Een ietwat ‘vrijmoedige’ correspondentie met een vriend van hem
werd uitgelegd als een poging tot organisatie van een contra-revolutionaire groep. Eerst in augustus krijgt Natalja te horen, dat haar man tot acht jaren tuchthuisstraf is veroordeeld, weliswaar ‘met behoud van het recht tot briefwisseling.’
Het is pas na de beschrijving van deze katastrofe, op p. 63, dat de lezer iets begint te merken van een bepaalde bedoeling, die de uitgevers van de herinneringen van Solzjenitsyns eerste vrouw voor ogen moet hebben gezweefd. Al kort nadat Solzjenitsyn in zijn vaderland officieel uit de gratie was, begonnen zekere sovjetscribenten hun best te doen de lastige schrijver zwart te maken door de verspreiding van lasterpraatjes over zijn gedrag tijdens de oorlog: Solzjenitsyn zou met de vijand hebben geheuld en daarom zijn gearresteerd. In het boek van Natalja Resjetovskaja wordt niet met zulk grof geschut geschoten. In tegendeel, gesuggereerd wordt, dat zijn arrestatie een daad van willekeur was, het verhoor onmenselijk en dat het proces en het vonnis van acht jaar onrechtmatige daden waren, typisch voor het Stalin-regime. Maar in de dan volgende passages komt eindelijk het venijn voor de dag, waarop de lezer heeft zitten wachten: Natalja begint allerlei uitspraken, brieffragmenten, getuigenissen en geruchten te combineren en komt dan tot de conclusie, dat haar man, Solzjenitsyn, tijdens het verhoor door de knieën moet zijn gegaan, zijn vriend heeft verraden (die inmiddels ook was gearresteerd) en, zo schrijft zij, vermoedelijk ook haarzelf, zijn vrouw, heeft aangegeven, in het ‘complot’ heeft betrokken en dat het een wonder mocht heten, dat zij niet werd gearresteerd. Bij het lezen van die enkele bladzijden (waarin de zware beschuldigingen berusten op ‘dat heb ik van die gehoord, die dat-en-dat heeft verteld…’) kan de lezer zich voorstellen, hoe de uitgever van het boek, of de ‘redakteur’ die de tekst heeft bewerkt, tevreden in zijn vuistje lacht: ‘daar heb je hem nou, onnozele mensen in het westen, jullie afgod – een fraaie meneer, krijgt de Nobelprijs voor het verraden van zijn vrienden en zijn eigen vrouw…’
Daarbij is de methode, waarmee de ‘bewijsvoering’ van Solzjenitsyns schuld wordt gebracht, voor een Sovjetrussisch boek hoogst curieus, ja, verbijsterend voor de Ruslandkenners, die altijd meenden dat bepaalde dingen in de ussr niet mochten. Natalja zit – het is dan al jaren later,
na de echtscheiding, begin 1970 – als een brave sovjetburgeres op een avond aan de radio naar een clandestiene zender uit het buitenland te luisteren, die uit Solzjenitsyns boek Archipelag Goelag het hoofdstuk over een gerechtelijk onderzoek ten beste geeft. Even later grijpt zij – nog steeds als eerzame sovjetburgeres – naar een nummer van de Christian Science Monitor (een blad dat iedereen in de Sovjetunie natuurlijk bij de hand heeft!) en haar oog valt op een interview, gegeven door Solzjenitsyns vroegere vriend Nikolaj Vitkevitsj, degeen, met wie hij in de oorlogsjaren zijn gevaarlijke correspondentie had gevoerd. En deze vriend beschuldigt Solzjenitsyn nu over de radio uit Amerika en in Amerikaanse bladen van ‘valse aangifte en denunciatie’, met als gevolg, dat ook hij het slachtoffer van het regime is geworden en tien jaar dwangarbeid heeft gekregen.
Natalja Resjetovskaja gaat steeds koortsachtiger combineren en zij haalt van alles overhoop om een waterdicht ‘circumstantial evidence’ tegen haar ex-man te kunnen construeren. En opeens begint de lezer lont te ruiken: hij ontdekt twee dingen; ten eerste krijgt hij het merkwaardige gevoel, dat deze bladzijden óf niet door de auteur zijn geschreven, óf onder diktaat zijn ontstaan en ten tweede, dat dit boek zich helemaal niet tot de Sovjetrussische lezer richt of ook maar richten kán. Ieder ogenblik krijgt men citaten uit Solzjenitsyns Archipelag, uit de roman In de eerste cirkel, uit Augustus 1914, hetgeen de indruk wekt, dat de sovjetlezer deze (verboden) boeken gewoon naast zijn Tolstoj en de verzamelde Lenin in zijn boekenkast heeft staan. En nu wordt ook de uiterlijke vormgeving van Natalja’s herinneringen aan Solzjenitsyn duidelijk: dit boek zal in geen enkele boekhandel in de Sovjetunie liggen, de (onbekende) oplage is voor heel andere ogen bestemd. Het toppunt van absurditeit in de Russische literatuur is bereikt: een in de ussr geschreven, gedrukt en uitgegeven werk is in de ussr een verboden boek. Of is het misschien niet in Sovjetrusland gedrukt en uitgegeven? Het boek vermeldt, vreemd genoeg, geen plaats van uitgave…
De uit de toon vallende passage met de ernstige beschuldiging aan het adres van Solzjenitsyn beslaat een bladzijde of tien. Daarna gaat het verhaal in de oude trant verder, de toon wordt weer authentiek. Weliswaar
krijgt Solzjenitsyn (op pp. 107-108) en passant nog even ‘antisemitisme’ in de schoenen geschoven, maar ook dat gebeurt weer vreemd en stuntelig. Voor het overige blijft het een goed geschreven biografisch relaas over de uiterst moeilijke laatste jaren van het Stalin-regime; de zinloze wreedheid van dat regime in omstreeks 1950-51 wordt onomwonden uit de doeken gedaan (per jaar mocht zij van haar man slechts twee brieven krijgen en hem te gaan bezoeken was hopeloos). Het leven wordt voor Natalja een soort uitputtingsslag en in het zesde jaar na Solzjenitsyns arrestatie is het zover: Natalja houdt het niet langer vol, zij maakt gebruik van het recht, dat haar man haar had gegeven: echtscheiding te vragen. En zij trouwt opnieuw. Op dit punt gekomen, doet er zich in het gemoed van de lezer iets merkwaardigs voor, iets wat de uitgever/redakteur zeker niet beoogd zal hebben: het boek wekt opeens niet meer de indruk een ‘ontmaskering’ van Solzjenitsyn te willen zijn, maar doet aan als een aanklacht tegen het sovjetregime zelf, dat op zo’n meedogenloze manier met mensenlevens solt, – een indruk, die in latere passages herhaaldelijk bevestigd wordt.
Na Solzjenitsyns ontslag uit zijn gevangenschap in 1953 volgen tussen Natalja en Aleksandr pogingen tot een hernieuwde toenadering, immers, Natalja’s huwelijk met haar tweede man, die zij alleen met zijn initialen aanduidt, blijkt een vlucht te zijn geweest, een op niets uitgelopen poging tot redding. Wat zij dan over Solzjenitsyn schrijft, over hun wederzijdse gevoelens voor elkaar, is tegelijk menselijk ontroerend en vol van verbittering tegen de macht, die zo onverschillig mensen verwart en levens verwoest.
De lezer staat voor een raadsel. Is zijn theorie juist, dat dit boek alleen voor een westers publiek is bestemd, dan is die poging op een stompzinnige wijze mislukt, immers, de eraan bestede kosten en moeite hebben een averechtse uitwerking: niet Solzjenitsyn staat ‘ontluisterd’ voor ons, maar de sovjetmacht, het regime, waaronder zulke rampzaligheden mogelijk zijn of waren. Dus rijst opnieuw de vraag: wat is nu eigenlijk de bedoeling van dit geschrift? Het boek is zeker niet ter meerdere glorie van Solzjenitsyn de wereld ingestuurd; anderzijds schiet het volledig aan zijn doel voorbij, als dit was hem van zijn voetstuk te stoten. Maar het wil al evenmin een zuiver beeld geven van het leven der
intellectuelen in de Sovjetunie, daarvoor is het verstrekte beeld ervan te ongeloofwaardig, te irreëel. Wanneer Natalja bijvoorbeeld over Solzjenitsyns leeslust schrijft, vertelt zij, hoe het hem ergerde, dat hij buitenlandse schrijvers niet in het origineel kon lezen, maar ‘de enige (buitenlandse) schrijver, die hij in zekere zin benijdde, was van geboorte een Rus. Dat was Vladimir Nabokov, de emigrant. Solzjenitsyn zei, dat hij hield van diens vindingrijkheid in het gebruik van metaforen, van zijn virtuoze taalgebruik.’ Daar Solzjenitsyn geen vreemde talen kende, moet deze opmerking slaan op de Russische romans en verhalen, die Nabokov onder het pseudoniem Sirin in de jaren dertig publiceerde. En Natalja (of iemand anders) wil ons wijsmaken, dat het omstreeks het jaar 1957 in een Russische provinciestad gebruikelijk en heel gewoon was, de geschriften van Nabokov-Sirin te lezen, die zelfs in het westen moeilijk te vinden en in de Sovjetunie verboden zijn. Dat dit zo was, gelooft natuurlijk niemand. Er rijzen meer vragen van dien aard. Hoe kon Natalja Resjetovskaja bijvoorbeeld in 1971 zo goed en gedetailleerd kennisnemen van een nogal dubieus artikel over Solzjenitsyn in het Westduitse weekblad Der Stern? Dat tijdschrift lag immers nergens in de Sovjetunie in de boekenstalletjes. Hoe komt het dat een sovjetvrouw als de chemische ingenieur Natalja Resjetovskaja tegenover een verondersteld sovjetpubliek zo losjesweg over bekende Russische dissidenten als de uit Rusland verbannen Zjores Medvedjev kan babbelen? Van zoiets is in de hele sovjetliteratuur geen tweede voorbeeld te vinden! Want de Medvedjevs, Maksimovs, Solzjenitsyns worden in de Sovjetrussische pers doodgezwegen, officieel hebben zij geen historische realiteit meer. Wat moet dus een boek over Solzjenitsyn binnen de grenzen van de Sovjetunie en na zijn verbanning uit dat land? Wie is dat, Solzjenitsyn? Nooit van gehoord… zo iemand bestaat niet. Het boek van Natalja Resjetovskaja is een boek over iemand die niet bestaat. Of is het bij het persagentschap Novosti terechtgekomen, omdat er in het buitenland een klap moest worden uitgedeeld? Maar dan is de uitwerking ervan als die van een boemerang die op de gebruiker van het wapen terugslaat, op de sovjetmacht, op de communistische partij. A propos, in het hele boek van Solzjenitsyns eerste vrouw komt het woord ‘communisme’ niet voor, noch enige toespeling op het bestaan in Rus-
land van zoiets als een ‘communistische partij…’
Ik herhaal: Slaags met de tijd van Natalja Resjetovskaja is een spannend boek. Het spannendste boek, dat in 1975 uit Rusland is gekomen… áls het uit Rusland is gekomen…
II
De verleiding na het voorafgaande betoog is groot om een – uiteraard hypothetische – reconstructie te geven van wat er in Rusland gebeurd kan zijn om een boek als dit de wereld in te laten sturen. Met alle risico’s voor mijn reputatie als ernstig man wil ik er een poging toe wagen.
Op zekere dag zit Natalja Resjetovskaja – het zal omstreeks 1974 zijn geweest – in haar kamer treurig voor zich uit te kijken: haar man is er met een andere vrouw vandoor en de meeste vrouwen vinden zoiets niet leuk. Plotseling wordt er gebeld, zij doet open en bij de deur staan twee kameraden, éen van ze vraagt, of zij even mogen binnenkomen om iets met haar te bespreken. In de kamer gekomen begint die kameraad ook inderdaad te spreken, de andere zwijgt de hele tijd, zoals dat bij zulke bezoeken gebruikelijk is.
‘U hebt,’ aldus de sprekende kameraad, ‘jarenlang met die u-weet-wel samengeleefd en u moet hem dus goed kennen. U weet, dat wij hem onlangs het land hebben uitgegooid en terecht. Maar wij willen niet, dat er daardoor misverstanden ontstaan, als zouden wij alle Nobelprijswinnaars de laan uitsturen. Daarom zijn wij hier om u te vragen een boek over die u-weet-wel te schrijven, waarin u al uw bittere ervaringen kunt neerleggen. Wat wij willen is, dat u die hysterische troep daar in het buitenland aan het verstand brengt, dat wij in ons vaderland, waar iedereen het met iedereen eens is, geen mensen kunnen dulden, die het met niemand eens zijn. Wij willen dus, dat u uw memoires schrijft, waarin u die u-weet-wel tot zijn juiste proporties van een vulgaire schuinsmarcheerder terugbrengt – medunkt, u hebt stof genoeg voor een leuk boekje…’
Natalja zit onder dit betoog perplex naar het portret van Chopin op haar vleugel te staren, ‘de miertjes kruipen haar over de rug’, zoals dat in Rusland onder zulke omstandigheden gebruikelijk is, zij probeert nog even na te denken en weigert met de woorden, dat zij een chemisch ingenieur
is, maar geen schrijfster.
‘Kom, kom,’ zegt de kameraad zoetsappig, ‘natuurlijk weten wij dat: u bent geen schrijfster. Maar u heeft veel materiaal en als er hier en daar wat is, wat u niet uit de pen wil vloeien, dan helpen wij u wel… Het gaat hier om een staatsbelang, weet u, de wereld moet ervan overtuigd worden, dat wij gelijk hadden en dat de Sovjetunie onder de wijze leiding van de vérziende partij…’
Natalja hield voet bij stuk: nee, dat kon zij niet, daarop was zij niet voorbereid, in haar sovjetopleiding had het schrijven van memoires niet op het leerplan gestaan, het spijt mij, enzovoort, enzovoort.
De kameraad kneep zijn lippen op elkaar, smakte toen met de sappige spierplooien om zijn mond en zei:
‘Mm, tjm… tja, u bent chemisch ingenieur, zoals u zei? Hoofd van dat mooie laboratorium aan de universiteit, ja? Een prachtige, interessante baan! Jammer alleen, dat ik van de week hoorde, dat de instanties van plan zijn het laboratorium te gaan sluiten, ja, erg sneu voor u, want dan bent u uw baan kwijt. En met uw capaciteiten zal het moeilijk worden ergens een gelijkwaardige baan te vinden in ons land.’ De kameraad keek dromerig om zich heen. ‘En wat een gezellige woning,’ zei hij, ‘zeker twee kamers en een keuken? Leuk ingericht, u hebt een boel mooie spulletjes…’ zei hij met een zucht. ‘Jammer zou het zijn, als u dat straks misschien allemaal kwijt was… Vooral als blijkt, dat u niet hebt beseft, dat het voordeel om een sovjetburgeres te zijn ook wel zekere verplichtingen met zich meebrengt… We maken er een mooi, mooi boekje van…’ eindigde hij plotseling.
Natalja dacht na, ze zei – onuitgesproken – ‘donder op’, maar ze zei – hardop – ‘goed dan, ja, ik wil het proberen… Mijn herinneringen…’ ‘Natuurlijk zijn die pijnlijk voor u,’ zei de kameraad beleefd, ‘maar wij helpen u. U mag er alles in schrijven, wat u met die u-weet-wel beleefd hebt en wij maken er een mooi boek van, dat de wereld de ogen zal openen. Eens en voor al zullen zelfs een Amerikaan de schellen van de ogen vallen en de degeneraat zal begrijpen, dat hij bedrogen was en nu eindelijk de waarheid hoort, hm, de volle waarheid… En als u moeilijkheden hebt, passages hier en daar, die wat te pijnlijk voor u zijn, roept u er mij dan
maar bij en wij zullen u helpen. Er zitten in de Russische schrijversbond per slot van rekening mensen die kunnen schrijven, of niet? Daar krijgen ze toch hun buitenhuizen voor, of niet?’
‘Wilt u wat drinken?’ vroeg Natalja.
De kameraden dronken cognac en de zwijgende kameraad haalde een reeds compleet ingevuld contract uit zijn binnenzak.
‘Als u even hier wilt tekenen!’ zei de sprekende kameraad en hij wees onderaan op de vierde bladzijde.
Natalja liet haar oog over de getypte bladen gaan.
‘Maar wie geeft het boek uit?’ vroeg zij. ‘Is het “Sovetskij Pisatelj” in Moskou, de literaire uitgeverij?’
‘Mm-mm,’ mummelde de sprekende kameraad. ‘U begrijpt, dat uw werk in goede handen komt, in sovjetgoede handen, maar een bijzonder karakter valt hier niet te ontkennen, dus brengen wij het bij een betere, bij een héel solide uitgeverij onder, met speciale connecties in het buitenland, weet u, kortom, laat u dat aan ons over.’
‘En de oplage en de redakteuren en het adres van de drukker?’ ging de lastige Natalja verder.
‘U laat alles aan ons over,’ zei de kameraad. ‘Het wordt een pracht boekje…’
‘En de prijs?’ hield Natalja vol.
‘Een-en-veertig kopeken,’ zei eensklaps de tweede kameraad, die zijn mond nog niet had opengedaan (behalve voor de cognac).
‘Als u hier even wilt tekenen,’ zei de sprekende kameraad.
En Natalja tekende…
‘Het schrijfpapier krijgt u van ons gratis,’ zei de sprekende kameraad bij het afscheidnemen.
En zo kwam het, dat Natalja, die zich gewoonlijk met chemische formules bezighield, begon te schrijven, zonder zelfs lid van de schrijversbond te zijn. Zij verzamelde oude brieven, notities, gebeurtenissen, die niet op schrift stonden, maar in haar geheugen waren gegrift, zij werd weer kind, meisje, jonge vrouw, verliefd, geschokt, gelukkig, rampzalig, zij huilde en schreef, zij schreef en snikte, zij schreef voor de vuist weg en op bladzijde 250 van haar manuscript begon zij te lachen. Zij las een passage na,
weifelde: ‘zou ik dit niet liever schrappen?’ – maar zij liet het staan… ‘We zullen wel zien,’ dacht zij. ‘We zullen zien, wie aan het langste eind trekt, ik heb niet voor niks een lang sovjetleven achter me… En als ze op mijn schild hun vuil willen deponeren, ook goed, ik heb eenmaal getekend en ergens in Amsterdam of zo zit misschien iemand die door heeft wat er aan de hand is…’
Natalja leverde haar manuscript in en de kameraden waren zo blij, dat zij niet over regels, maar over hele bladzijden heenlazen. Zij hadden er inderdaad een vijfentachtigjarig lid van de schrijversbond bijgehaald en die tot ‘geheimredakteur’ gemaakt. En die streek zijn honorarium plus een extra ‘poetjovka’ ofwel gratis verblijf in een knus sovjet-sanatorium op door het neerschrijven van enkele grappige invallen, als dat de betreffende echtgenoot met de lange baard al in 1939 blijk had gegeven een contra-revolutionair te zijn door schriftelijk te beweren, onder invloed natuurlijk van die andere waardeloze scribent Dostojevski, dat tweemaal twee soms vijf kon zijn…, een passage, die door de kameraden zeer werd gewaardeerd, maar tenslotte toch geschrapt, toen zij ontdekten, dat je-weet-wel in 1939 nog geen echtgenoot was en geen baard droeg… En de sprekende kameraad bewees, dat hij ook schrijven kon, want hij werkte ‘s nachts enkele hoofdstukjes een beetje bij om er een echt leuk boekje van te maken. En eindelijk werd ergens het niet in het boek vermelde fiat voor afdrukken verkregen, het boek verscheen, de kameraden wreven zich in de handen en de ogen uit en ‘ha-ha’ klonk het, nu is Rusland uit last, wacht maar, straks zal de hele wereld behalve Rusland zeggen: ‘Ja, Moskou had gelijk en wij imperialisten hadden die giftige slang aan onze boezem gekoesterd, dank, Stalin, pardon, Brezjnev, dank voor uw waakzaamheid…’ Aldus is het boek Slaags met de tijd dus gemaakt, op goed papier gedrukt, voor éenenveertig kopeken of wel gratis bij een onbekende uitgeverij in een onbekende oplage verspreid. En het bereikte, door onbekende omstandigheden, Amsterdam… waar een met fantasie bedeelde waakhond van de waarheid zat, die het boek las en toen lachte – en ergens in het grote Rusland lachte Natalja Resjetovskaja, de eerste vrouw van Aleksandr Solzjenitsyn en specialiste in de schei-kunde.
19 november 1975