Maarten ‘t Hart
Het onvoltooide in de muziek
Bij het onvoltooide in de muziek denkt men vanzelfsprekend aan de De Onvoltooide van Schubert. Dat werk is een symbool voor een merkwaardige categorie van composities: meesterwerken die onvoltooid bleven. Maar dit symbool mag ons niet blind maken voor het feit dat veel andere composities die onvoltooid bleven niet tot deze categorie behoren. Dat Componisten een werk niet kunnen voltooien omdat ze sterven is even treurig als begrijpelijk en er zijn veel voorbeelden van, de Kunst der Fuge van Bach, het Requiem van Mozart, de Negende van Bruckner en de Tiende van Mahler als de meest bekende. Daarbij kan aan het sterven een afname van het scheppend vermogen voorafgaan. ‘Hin ist alle meine Kraft, alt und schwach bin ich’, schreeft Haydn inplaats van een finale bij zijn strijkwartet opus 103. Niet de dood maar de ouderdom stond voltooiing in de weg. Overigens is het niet altijd zo eenvoudig om vast te stellen of werken onvoltooid bleven omdat de componist overleed. Heeft Schönberg de opera Moses und Aron en het oratorium Die Jakobsleiter onvoltooid gelaten omdat hij in 1951 stierf of omdat hij de problemen die hij zichzelf met deze werken had gesteld niet kon oplossen? Al in 1915 begon hij aan Die Jakobsleiter en sinds 1932 werkte hij aan de opera Moses en Aron. Kan men aannemelijk maken dat hij Die Jakobsleiter niet heeft voltooid omdat de aangevraagde subisidie van de Guggenheim-foundation niet werd toegekend in 1945? Heeft Schönberg dertig jaar nodig gehad om er achter te komen dat hij het werk alleen met subsidie kon voltooien.?
Het is ook heel begrijpelijk dat composities niet voltooid worden omdat ze van de aanvang af middelmatig zijn, iets dat de componist al bemerkt voordat het werk af is. Zoiets gebeurt te zelden, gegeven de talloze middelmatige composities, maar een enkele keer komt het voor. Het onvoltooide derde pianoconcert van Tsjaikovsky is er een voorbeeld van. Tsjaikovsky had het werk eerst opgezet als een symfonie maar werkte het om tot piano-concert. Waarschijnlijk toch al geen goed begin. Andante en Finale bleven onvoltooid. Al bij het tweede pianoconcernt dat plichtmatig werd geschreven moet Tsjaikovsky een zekere afkeer van deze vorm hebben gehad die bij het derde nog toenem, vandaar dat het stuk onvoltooid bleef.
Ook de 3e symfonie van Elgar en zijn opera, The Spanish Lady, zijn analoge voorbeelden. Wat er aan schetsen van de derde symfonie bestaat kan bezwaarlijk anders dan als inferieur materiaal worden gezien. De opera bevat, voorzover onderdelen voltooid zijn, goede naast minder goede muziek, maar zeker geen volwaardige opera-muziek.
Bij al deze voorbeelden gaat het om grote werken: opera’s, oratoria, concerten, niet om kleine werken. Het ligt voor de hand dat het moeilijker is een groot werk als een opera, een oratorium of een symfonie te voltooien dan een kleine pianocompositie zoals een bagatel van Beethoven of een intermezzo van Brahms. Maar de twee meesters van het onvoltooide, Mozart en Schubert, hebben fragmenten nagelaten van alle soorten composities. Wel kan men bij de fragmenten van kleiner werk vaak heel goed begrijpen waarom de componist ze heeft laten liggen: het was toch niet goed genoeg. Minder duidelijk is dat als het gaat om groter werk: waarom bleven de opera’s L’Oca del Cairo (KV 422), Lo Sposo Deluso (KV 430), Il regno dele Amazone (KV 434) van Mozart onvoltooid? Waarom liet hij slechts een fragment achter van een Sinfonia Concertante voor viool, altviool en cello (KV Anh 104) en een fragment van een concert voor piano en viool (KV Anh 56). Sommige van die werken bevatten prachtige muziek, vooral de onvoltooide Sinfonia concertante. En waarom liet hij de Grote mis in c-klein (KV 427) onvoltooid?
Hetzelfde geldt voor Schubert. Hij liet onafgemaakt werk achter waarvan men kan zeggen: goed dat ze verder niet uitgewerkt zijn, maar hij liet ook zeer veel werk achter waarvan onbegrijpelijk is dat het niet werd voltooid, tenminste twee symfonieën, een aantal piano-sonates en een religieus drama (Lazarus) al is het niet zeker of dat laatste werk onvoltooid is dan wel of voor het laatste deel is weggeraakt. Dat Schubert ook een aantal opera’s niet voltooide is misschien minder verbazingwekkend: hij kon eigenlijk geen opera’s schrijven en een opera beginnen is nog wat anders dan een opera voltooien.
Dood, ouderdom, bijtijds ingezien kwaliteitsverschil ten opzichte van ander werk staan voltooiing in de weg. Daarin steekt niets raadselachtigs. Maar vreemd is dat werken die juist meer dan normale kwaliteit vertonen, de grote mis van Mozart, de Unvollendete van Schubert, onvoltooid bleven. De vraag waarom juist zulke werken onvoltooid bleven zal ons nu verder bezighouden.
De grote mis in c-klein van mozart
Voordat Mozart de grote mis componeerde had hij al 15 missen getoonzet. Men kan moeilijk beweren dat hij de grote mis onvoltooid liet omdat hij geen ervaring had met het op muziek zetten van de mis-tekst. Na de grote mis heeft hij geen enkele andere mis meer geschreven. Alle commentatoren, Einstein, Abert, St-Fox, Hocquard en zoveel anderen zijn het er over eens dat de grote
mis Mozart’s meest gedurfde compositie is tot op dat moment in zijn leven. Hammer1 noemt het ‘der bedeutendsten geistlichen Komposition vor dem Requiem’. Wellicht levert dat feit mede een sleutel tot het begrijpen van het waarom van het niet voltooien. Maar dat feit niet alleen. Mozart heeft deze mis niet in opdracht gecomponeerd zoals het Requiem en zoveel andere werken maar als een soort persoonlijk opgave. Aan de compositie ervan ligt een, overigens niet al te duidelijke geloften ten grondslag. Op 4 januari schreef hij2 aan zijn vader: ‘Ich habe es in meinem herzen wirklich versprochen, und hoffe es auch wirklich zu halten – meine frau war als ich es versprach, noch ledig – da ich aber fest entschlossen war sie bald nach ihrer genesung zu heyrathen, so konnte ich es leicht versprechen – zeit und umstände aber vereitelten unsere Reise, wie sie selbst wissen; – zum beweis aber der wirklichkeit meines versprechens kann die spart von der hälfte einer Messe dienen, welche noch in der besten hoffnung da liegt. Einstein3 concludeert uit deze brief dat Mozart het plan had, als hij zijn vrouw naar Salzburg zou brengen, een nieuwe gecomponeerde mis te laten uitvoeren. Hammer1 zegt: ‘Er hat die Komposition dieser Messe gelobt aus Anlass einer ernsthaften Erkrankung seiner verlobten Constanze’. Hoe dit ook zij, zeker is dat er geen uiterlijke aanleiding was voor de compositie van dit werk. Zeker is ook dat, juist omdat er een bijzondere achtergrond was, Mozart zich beijverd heeft iets heel bijzonders te componeren. In het geval van een niet bestelde compostie ligt het ook voor de hand dat men gedurfder, experimenteler te werk zal gaan dan in geval van bestelling. Wat voor zin zou het hebben om, indien je puur uit eigen aandrift componeert, een tweederangs compositie te scheppen? En wat voor zin zou het hebben iets te maken dat altijd al is gemaakt? Maar daardoor neemt de kans op het onvoltooid blijven toe: je stelt jezelf hoge eisen en omdat je aan niemand verantwoording schuldig bent kan je het jezelf ook veroorloven te zeggen: ik heb teveel gewaagd, het lukt niet. Ik wil overigens niet beweren dat Mozart dat gezegd heeft toen hij in het Et in Dominum en in het Crucifixus van het Credo bleef steken. Maar het is wel zeker dat de compositie gaandeweg van karakter verandert. Bij het plechtige, magische begin moet men onmiddellijk denken aan de grote Bach maar verderop verliest zijn geest de greep op het werk en wordt het langer hoe meer een prachtige opera van Mozart. Et incarnatus is een schitterende opera-aria. Mozart heeft geprobeerd de invloed van Bach en Händel in dit werk te sublimeren. Het is hem niet goed gelukt die invloed tot het einde toe als inspiratie-bron te gebruiken, ook later niet toen hij de muziek van deze mis gebruikte voor een oratorium Davide penitente (KV 469) dat hij wel voltooide maar dat niet tot zijn beste werken behoort. Misschien dat hij deze mis nog wel voltooid zou hebben indien er aandrang van buiten was geweest, indien een bisschop of iets dergelijks zou hebben gesmeekt om voltooiing. Maar niemand zag naar dit werk uit. Dat hoeft
op zichzelf nog niet tot onvoltooidheid te leiden maar is wel een belangrijke hinderpaal als men iets wil voltooien. Toen Cherubini in 1804 aan de opera Les Arrets begon maar bemerkte dat er in Parijs geen belangstelling meer bestond voor een opera van zijn hand liet hij het werk liggen. Dat is tamelijk bijzonder bij een man die maar heel weinig onafgemaakt liet. Ook hier ligt het voor de hand te denken dat het feit dat men niet naar zijn opera uitzag Cherubina zozeer ontmoedigde dat hij het werk niet afmaakte. Bij de componist die de meest onvoltooide werken heeft nagelaten in de muziek is dat ook heel duidelijk: niemand zag naar de werken van Schubert uit.
Schubert4
Schubert levert zoveel onvoltooide werken dat hij in elke beschouwing over het onvoltooide in de muziek centraal moet staan. In feite is ook zijn leven niet af. Als hij langer had geleefd zou hij wellicht de grootste componist zijn geworden uit de geschiedenis van de muziek. Wat had Beethoven geschreven toen hij 31 was? Nog vrijwel niets bijzonders. En Bach? Enkele prachtige jeugdwerken. Zelfs Mozart had op 31e nog niet zijn grootste werken geschapen. Maar Schubert is in 1828 gestorven toen hij 31 jaar oud was. Hij liet duizend werken achter. Zijn eerste publicatie dateert van 31 maart 1821. Toen verscheen opus 1: Erlkönig. Een maan later verscheen opus 2: Gretchen am Spinnrade. Beide werken werden goed verkocht (tussen de 500 en 600 exemplaren) en vanaf die tijd verschenen telkens opnieuw werken van Schubert. Hoe belangrijk dat voor hem geweest kan zijn laat zich maar moeilijk vaststellen maar het lijkt vrij zeker dat het een groot verschil maakt of men werken componeert die telkens in een lade verdwijnen nadat enkele vrienden een goedwillend commentaar hebben geuit of dat er kans is op de publicatie van de werken. Na 1821 werd Schubert steeds bekender al bleef hij tot zijn dood een hoofdzakelijk in het verborgene werkende componist. Bij geen enkel componist is de wanverhouding tussen de roem tijdens het leven en de kwaliteit van het werk groter dan bij Schubert en ik ben ervan overtuigd dat dat één van de redenen is voor de grote hoeveelheid onvoltooide werken die hij naliet.
Het is interessant na te gaan hoe de verdeling is van deze werken over het leven van Schubert. Tot 31 maart maakte hij tenminste 17 grotere werken niet af. Na 31 maart 1821 voltooide hij tenminste drie grote werken niet: de symfonie in Egroot (D 729), de Unvollendete, de sonate in C bijgenaamd de Reliquie. Van een vierde werk, het kostbare adagio in Es (de Notturno) is niet zeker of het als tweede deel van een piano-trio is bedoeld. Als dit het geval is, is het een deel van een verder in de pen gebleven compositie. Maar het is natuurlijk ook denkbaar dat het niet meer pretendeert te zijn dan een enkel adagio.
Met andere woorden: tot op het moment van de eerste publikatie liet Schubert
meer werken onvoltooid dan daarna, zelfs als men in aanmerking neemt dat hij daarna nog maar 7½ jaar leefde en daarvoor al elf jaar had gecomponeerd. Zelfs de twee grote opera’s die Schubert na 1821 schreef, Alfonso en Estrella en Fierabras werden afgerond, terwijl voor 1821 tenminste vijf opera’s onvoltooid bleven. Maar, zou men kunnen zeggen, dat het aantal voltooide werken toeneemt is simpel weg een gevolg van toename van technisch kunnen. Dat is beslist niet uit te sluiten maar het blijft vreemd dat dan juist zulke bijzondere werken als de sonate in C en de Unvollendete onvoltooid bleven. Zijn technisch kunnen was groot genoeg geworden om’ ze te kunnen voltooien; daaraan kan het niet gelegen hebben.
De piano-sonate in C-groot bijgenaamd de Reliquie, ‘ein grosszügig empfundes Fragment’ (Hans Gal4) dateert van april 1825. Dit werk is zo bijzonder en zo gedurfd dat het ondanks het feit dat het niet af is toch vaak wordt gespeeld. Maar ook de onvoltooide e-klein sonate (D 566) en de onvoltooide f-klein sonate (D 625) zijn boeiende werken. Al deze werken stammen uit de periode vóór uitgave van de eerste piano-sonate van Schubert. Deze sonate, de beroemde a-klein sonate uit 1825, werd of nog in datzelfde jaar of in het begin van het volgende jaar gedrukt, hetgeen op te maken valt uit het feit dat er op 1 maart 1826 in Leipzig een bespreking van verscheen. Voordat dit werk werd uitgegeven bleven 8 van de 18 piano-sonates die Schubert schreef voor 1826 onvoltooid. Na de uitgave componeerde Schubert nog 5 piano-sonates welke alle vijf voltooid werden. Bij de strijkkwartetten valt ons hetzelfde op. Voordat Schubert’s eerste strijkkwartet werd uitgegeven, het Rosamunde-kwartet in sept. 1824 (het werd in februari of maart van dat jaar gecomponeerd) had hij 19 werken in dit genre geschreven. Van die 19 werken bleven D 32, D 103, D 601 en D 703 onvoltooid, niet eens zoveel als men dat met de piano-sonates vergelijkt. Maar de strijkkwartetten kon Schubert in de familie-kring uitvoeren. D 703 is de beroemde Quartet-satz in c-moll. Dat het niet als los stuk was bedoeld, deze Satz, kunnen we afleiden uit het feit dat Schubert ook nog een aantal prachtige maten compneerde van een Andante. Deze satz was duidelijk bedoeld als eerste deel van een strijkkwartet. En wat een deel! Niets in de voorgaande achttien werken wijst erop dat Schubert plotseling in december 1820 een Quartet-satz zal componeren, die alles wat hij tot dan toe componeerde op dit gebied in de schaduw stelde, zelfs het fraaie werk in E-groot D 353. En juist dit werk is onvoltooid gebleven. Het werd gecomponeerd nog voor de publikatie van zijn eerste werk, Erlkönig. Wat hij later componeerde voor strijkkwartet, de drie beroemde werken in a-klein, d-klein en G-groot, voltooide hij.
Lazarus
Maurice Brown5 is ervan overtuigd dat Schubert ‘never finished’ het oratorium
Lazarus. Hij acht het zelfs twijfelachtig of de tweede acte is voltooid en de derde acte onbreekt helemaal. Waarom Schubert het dramatische gedicht van Niemeyer over de dood en de wederopstanding van Lazarus op muziek heeft gezet is niet bekend. Brown komt ook niet verder dan de veronderstelling dat Schubert het werk zou hebben willen laten uitvoeren op Pasen 1820. Maar of daar enige kans op was is niet duidelijk en hoogst onwaarschijnlijk. Van een opdrachtgever voor dit werk is in ieder geval geen sprake. Schubert heeft het zonder enige uiterlijke aanleiding gecomponeerd.
Het werk schijnt voor het eerst uitgevoerd te zijn in 1830 (op Pasen) in de Annakerk te Wenen. Toen dirigeerde Ferdinand Schubert de eerste en het voltooide deel van de tweede acte. Het werk is één van de meest bijzonder composities van Schubert. ‘Very little’, aldus Brown, ‘in Schubert’s previous work of a similar nature prepares us for the individuality that glows in nearly every bar of Lazarus’. Wat verderop in zijn voortreffelijke essay over dit werk laat hij zich zelfs ontvallen: ‘If Schubert’s Lazarus had no noticeable predecessor in his own work, it certainly had none in other men’s work; there is nothing like it in music anywhere else prior to 1820 and nothing resembling its novel styles is to be found after it until Wagner’.
Dit werk neem in het oeuvre van Schubert dezelfde plaats in als de c-moll mis in het werk van Mozart al is het dan ook ten onrechte minder bekend.
De symfonieën
Schubert componeerde in totaal 10 symfonieën (als we aannemen, waarvoor alle reden is dat er niet zoals men gemeend heeft, een symfonie is weggeraakt, zie John Reed, Schubert, the final years). Van deze 10 werden de eerste 6 probleemloos voltooid. Het zijn stellig interessante werken; en vooral de vijfde. Maar ze zijn niet te vergelijken met de Unvollendete of de Grote C-dur symfonie. Nadat Schubert de zogenaamde kleine C-dur had gecomponeerd, de zesde, in het najaar van 1817 en de winter van 1818 waagde hij zich in mei van 1818 aan een nieuw werk. Het had een symfonie in D moeten worden, er zijn helaas slechts schetsen bewaard gebleven. Harold Truscott6 zegt van dit werk het volgende: ‘In this mass of hastily written music lies some of the finest he ever conceived. A B minor Andante in ⅜ especially is unmatched in his work or anyone else’s. It is the epitome of loneliness, expressed unsentimentally with a bareness of harmony one hopes he would have left untouched:
Was there ever a more heart-breakingly beautiful passage than this? Such music demands new terms for both classical and romantic. It is outside either’.
Ik geloof met Harold Truscott dat deze wonderlijke maten volkomen nieuw waren in mei 1818, niet alleen in het werk van Schubert maar ook daarbuiten. Mogelijkerwijs is het om die reden niet voltooid. Het sprak een taal die nog niet eerder gesproken was, een taal van het door Bierens de Haan zo mooi omschreven ‘heilsverdriet’, een taal van verwachting zonder hoop, van liefde zonder vervulling en vooral van schoonheid die alles aanvaardbaar maakt zonder dat de bitterheid van het leven wordt weggenomen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat Schubert het maar bij een schets heeft gelaten. Voor wie had hij dit werk ooit moeten voltooien? Wie had dit toen kunnen begrijpen, deze subjectieve, diep uit het gemoed opwellende kacht die getransformeerd is tot ‘sehnsucht’.
Na deze gewaagde compositie probeerde Schubert een veel gewoner werk te schrijven, de symfonie in E, D 729. Weliswaar zijn in deze symfonie prachtige maten te vinden maar het geheel overtuigt niet en het is begrijpelijk dat Schubert ook dit werk liet liggen. Het is een voorbeeld van bijtijds ingezien kwaliteitsverlies. Er wordt teruggegrepen op het reeds bereikte in de zesde en voorbijgezien aan de schetsen van mei 1818. Het werk dateert van augustus 1821 en pas ruim een jaar later, eind oktober 1822, begon Schubert aan een nieuwe symfonie. Het goed te beseffen dat aan deze symfonie twee mislukte pogingen vooraf waren gegaan; het plaatst de Onvoltooide in een reeks van niet afgemaakte werken. Het is ook heel duidelijk dat Schubert in de Onvoltooide opnieuw begint waar hij in mei 1818 voortijdig mee was opgehouden. De toon van het onvolprezen b-klein Andante van mei 1818 wordt moeiteloos hervonden in het eerste deel van de Unvollendete dat ook in b-klein staat en ook in ⅜ is genoteerd. Zelfs de opening van Andante en dit eerste deel van de symfonie zijn vrijwel gelijk aan elkaar.
Maar met dat al bleef ook deze symfonie onvoltooid. Men heeft wel gezegd dat Schubert zelf zag dat na deze twee onvergelijkelijke delen niets meer paste (Höweler o.a.). Maar dat is een sentimentele hoewel begrijpelijke, visie op dit werk. Schubert componeerde een groot deel van een niet zeer boeiend scerzo en voltooide dat niet. Het was in ieder geval niet zijn bedoeling dat het bij twee delen zou blijven. En dat deze twee delen te volmaakt zouden zijn dan dat er iets op zou kunnen volgen kan dat ook niet gezegd worden van de eerste twee delen van het strijkkwintet in C-groot of van de eerste twee delen van het strijkkwartet in d-klein? Na het Adagio uit het strijkkwintet past toch ook niets meer, behalve wellicht nog net dat prachtige scherzo dat Schubert erop liet volgen. Als Bruckner slechts de eerste twee delen van de zevende had gecomponeerd zou men ook zeggen: hierachter past niets meer en daarom is het werk onvoltooid
gebleven. Maar Bruckner componeerde nog wel degelijk twee delen die een teleurstelling zijn na de twee eerste delen.
Als Schubert zelf van mening was dat de eerste twee delen van de Unvollendete zo goed waren dat daarachter niets meer paste, is niet goed te begrijpen waarom hij de partituur van die twee delen zo zorgeloos weggaf aan de gebroeders Hüttenbrenner. Je schrijft niet iets waarvan je zegt: dit is te mooi dan dat er nog iets acher zou kunnen passen, om vervolgens het geschrevene weg te geven, dat kan ik tenminste niet geloven. Maar Schubert heeft het gedaan en nooit hij er meer naar gevraagd, nooit is er op gezinspeeld door zijn vrienden. De delen verdwenen, geruisloos, in een kast of lade bij de Hüttenbrenners om daar na ruim veertig jaar weer uit op te duiken. In 1865 gaf Anselm Hüttenbrenner de partituur aan de dirigent Herbeck en in datzelfde jaar, op 17 december, bijna veertig jaar na de dood van Schubert, werd het werk voor het eerst uitgevoerd. Maar de muziek werd ook toen allerminst naar waarde geschat. Hanslick meende dat het geschreven was om te dienen als ‘achtergrond-muziek’ en August Reissmann zag in de delen balletmuziek. Zelfs toen was deze muziek nog te bijzonder dan dat ze begrepen kon worden.
Pritchard heeft in 1942 de theorie geopperd (in The Music Review) dat de symfonie wel degelijk voltooid is maar dat Anselm Hüttenbrenner de twee laatste delen heeft weggemaakt. Maar Maurice E. Brown7 geeft voldoende argumenten om aannemelijk te maken dat dit niet het geval kan zijn. Ook is het uitermate onwaarschijnlijk dat de eerste Entre-acte muziek uit Rosamunde (ook in b-klein) bedoeld zou zijn als finale voor deze symfonie. Nee, dit werk bleef onvoltooid, evenals zoveel andere werken van Schubert en om vergelijkbare redenen.
Het onvoltooide maar grootse kunstwerk
Uit het voorgaande blijkt dat er drie redenen lijken te zijn voor het onvoltooid blijven van juist in kwalitatief opzicht grootse kunstwerken. Het zijn altijd groot opgezette werken; opera’s, symfonieën, piano-sonates of kerkelijke werken. Mozart noch Schubert hebben fragmenten nagelaten van kleiner werk die te vergelijken zijn met de grote mis of de Unvollendete en dat terwijl Schubert toch zo bijzonder veel liederen schreef. Een enkel lied van hem is inderdaad onafgemaakt maar er is in zijn reusachtige oeuvre geen enkel voorbeeld van een ‘half’ lied van het niveau van de Unvollendete. Ook de twee onvoltooide werken van Schönberg die zeer bijzonder zijn, zijn grote werken, een opera, een oratorium.
Een tweede reden is dat er geen vraag naar is. De componisten zijn aan deze werken begonnen zonder opdracht. Dat geldt wel in het bijzonder voor Schubert. Zijn liederen, vierhandige zijn piano-composities, zijn dansen en walsen werden
afgenomen, of toen dat nog niet het geval was toch uitgevoerd in een enthousiaste vriendenkring. Maar er zijn piano-sonates en zijn symfonieën moest hij componeren voor de lade, zeker voor 1821. Naar een symfonie werd zelfs nooit gevraagd, er is er niet één tijdens zijn leven uitgegeven.
De derde en ook belangrijkste reden waarom juist deze werken als de Grote mis van Mozart en de Unvollendete van Schubert onvoltooid bleven is dat ze te gedurfd zijn, niet zozeer vooruitstrevend (hoewel dat soms ook) als wel te bijzonder, te eenmalig te subjectief en hartstochtelijk van toon. De werken geven blijk van emoties waarvoor men zich haast zou kunnen schamen, zo persoonlijk zijn ze. Ik kan me voorstellen dat het vooral het geval is bij Schubert, het lijkt wel alsof hij de Unvollendete schreef om de woorden van zijn bijna evenoude tijdgenoot Leopardi te illustreren:
- 1
- K. Hammer, W.A. Mozart, Eine theologische Deuting, Z?rich, 1964
- 2
- W.A. Mozart, Briefe und Afzeichnungen, Band 3, Kassel 1963
- 3
- A. Einstein, Mozart, Londen, 1977
- 1
- K. Hammer, W.A. Mozart, Eine theologische Deuting, Z?rich, 1964
- 4
- H. Gal, Franz Schubert oder die Melodie. Frankfurt am Main, 1970.
In dit boek tracht Gal in het hoofdstuk Unvollendetes aannemelijk te maken dat Schubert zeer veel onvoltooid liet omdat dat bij zijn karakter paste (snel enthousiast over iets maar ook weer snel ontmoedigd) Gal maakt inderdaad aannemelijk dat Schubert veel niet afmaakte omdat hij snel werkte maar ook snel geneigd was een eenmaal aangevangen werk weer terzijde te schuiven. Onverklaard blijft op deze wijze echter waarom nu juist meesterwerken als Lazarus, de Unvollendente en de sonate in C-groot (Reliquie) onvoltooid bleven.
- 4
- H. Gal, Franz Schubert oder die Melodie. Frankfurt am Main, 1970.
In dit boek tracht Gal in het hoofdstuk Unvollendetes aannemelijk te maken dat Schubert zeer veel onvoltooid liet omdat dat bij zijn karakter paste (snel enthousiast over iets maar ook weer snel ontmoedigd) Gal maakt inderdaad aannemelijk dat Schubert veel niet afmaakte omdat hij snel werkte maar ook snel geneigd was een eenmaal aangevangen werk weer terzijde te schuiven. Onverklaard blijft op deze wijze echter waarom nu juist meesterwerken als Lazarus, de Unvollendente en de sonate in C-groot (Reliquie) onvoltooid bleven.
- 5
- M.E. Brown, Essays on Schubert, Londen 1966
- 6
- H.E. Truscott in R. Simpson, The Symphony, vol 1, Pelican books, 1969
- 7
- M.E. Brown, Schubert, a critical biography, Londen, 1968