Weerwoord
De recensent als oplichter
Voorzover Frederik Bokshoorns bijdrage ‘De sociologie als oplichterij’ aan Tirade 234 van maart j.l. een bespreking moet heten van Bart Tromps boek ‘De samenleving als oplichterij’, bevalt zij mij niet (ofschoon socioloog noch socialist), en wel om drie redenen.
1e. De praatjes uit de oude doos over de sociologie die niets meer zou bevatten dan bolle platitudes, en als er al eens een falsifieerbare theorie als Michels’ wet van de oligarchie wordt aangeboden, dan durft geen socioloog, bevangen als hij is in de dagelijkse politiek of in welzijnswerk, er iets zinnigs mee te doen. Dit lijkt mij tenminste zo’n beetje de strekking van de inhoud van de emmer met bijeengeraapte brokken eruditie die Bokshoorn zoals gewoonlijk over de lezer uitstort. Zoveel is zeker, dat de sociologie inderdaad niet veel meer lijkt voor te stellen, wanneer bijv. de elite- en oligarchietheorieën van Mosca, Pareto en Michels gereduceerd worden, zoals Bokshoorn doet, tot de nogal onnozele vaststelling, dat ‘altijd een minderheid regeert’. Niet dàt is interessant aan de sociologie van de elite, maar juist de uitwerking die dit op zich zelf vrijwel inhoudsloze begrip kreeg bij toepassing op concrete maatschappelijke verschijnselen: hoe zijn die elites samengesteld? hoe verandert hun samenstelling door de tijd? hoe open staan ze voor recrutering van nieuwe leden? welke machtsmiddelen hanteren ze? welke ideologieën legitimeren hun heerschappij, en onder welke omstandigheden verliezen die hun geloofwaardigheid? Op deze en tal van dergelijke vragen geven de elitesociologen vaak heel verschillende antwoorden, die allicht lang niet alle even houdbaar zijn, maar in elk geval laten zien dat het elite-concept heuristisch behoorlijk vruchtbaar is. Het is Van Doorns verdienste geweest, Michels’ theorie aan een actueel geval (communistisch China) te hebben getoetst, en het is Tromps nog veel grotere verdienste, in zijn zogenaamd door Bokshoorn besproken boek te hebben laten zien dat die toetsing al daarom niet zo goed is uitgevallen, omdat de theorie van Michels zelf zo inconsistent is. Tromp toont duidelijk aan dat de begrippen democratie, oligarchie en bureaucratie in Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie zo verward en meerduidig worden gebruikt, dat toetsing zonder een voorafgaande radicale herformulering van de theorie überhaupt niet mogelijk is. Als Bokshoorn dus eenvoudig postuleert
dat China een evident geval is waarvoor Michels’ theorie opgaat, punt uit, dan heeft hij domweg niet begrepen wat Tromp in hoofdstuk 5 van zijn boek eigenlijk onderneemt. Wel te verstaan: voor mijn part is Bokshoorn het met Tromps analyse oneens. Maar dat hoort dan beredeneerd te worden, en wel door het aanvoeren van contra-argumenten tegen de redenering van Tromp.
2e. Bokshoom geeft echter maar één argument: hij zegt dat Tromp de geldigheid van Michels’ theorie daarom niet erkent, omdat dat in Tromps politieke partij, de PvdA, niet zo best zou vallen.
Nu is naar mijn mening het hanteren van het ad hominem argument in enige openbare discussie ontoelaatbaar (of probeerde Bokshoorn soms de Wertheim-club te overtreffen, die Ombres Chinoises wel afdoende bestreden achtte met de constatering dat de auteur ervan een met een Taiwanese gehuwde Belg is?). Nog ontoelaatbaarder wordt de ad hominem argumentatie, wanneer iedere poging tot bewijsvoering ontbreekt (een verwijzing bijv. naar artikelen in statuten of partijkrant, waaruit zou blijken dat geloof in Michels’ wet van de oligarchie met royement uit de PvdA wordt bestraft). En het wordt helemaal grijs, wanneer de insinuatie in feite met de meest voor de hand liggende evidentie in strijd is. Want wie weet niet dat Bart Tromp meer dan wie ook in de afgelopen jaren in het openbaar met krachtige kritiek op het optreden van zijn eigen partij naar binnen en naar buiten, naar voren is gekomen? Het indrukwekkende van Tromps optreden is juist dat hij zo duidelijk door geen overwegingen van opportuniteit of korte-termijnpolitiek wordt afgehouden van het uitspreken van wat hij voor waar houdt (zoals onder veel meer kan blijken uit zijn bespreking van het concept-beginselprogram van de PvdA in de Haagse Post van 15-10-’77, een bespreking vanuit veel ‘linkser’ gezichtspunt dan die van mij in Tirade van oktober ’76, maar minstens zo kritisch). Lof voor Tromps intellectuele onafhankelijkheid lijkt me meer op zijn plaats dan Bokshoorns op niets slaande insinuatie van het tegendeel.
3e. Wie alleen Bokshoorns artikel heeft gelezen, heeft geen idee van wat in de overige hoofdstukken van Tromps essaybundel allemaal aan de orde wordt gesteld. Tromp blijkt juist één van de betrekkelijk zeldzame sociologen die zonder vakjargon verhelderende opmerkingen over tal van macro-maatschappelijke samenhangen kunnen maken. Bovendien voert hij prachtige polemieken met mensen als Kwant (bijzonder geestig bovendien) en Wertheim cum suis, en toont hij daarbij eenzelfde geduldige bereidheid tot gedetailleerde confrontatie van modieuze redeneringen met eenvoudige regels van logisch, zindelijk argumenteren als bijv. in Frankrijk Jean-François Revel. Juist omdat Tromp zelf nogal radicaal links is, toont hij zich zo bezorgd om de intellectuele zuiverheid van het denken over de maatschappij ter linkerzijde.
Op al deze dingen had Bokshoorn in zijn bespreking ook wel eens mogen wijzen.
H.F. Cohen