[p. 54]
Rob Schouten
Drie gedichten
Dagdroom
Ze groeien onverstoorbaar uit de plomp
Of overwegen om zulks straks te doen;
Er zitten matte stippen op hun romp
Die zich vermengen tot een badseizoen.
Ze doen afkomstig uit een oude loods,
Fabrieken roken in hun perspectief.
De pijpen opgestroopt pauzeert men doods
En wacht op andermans initiatief.
Suppoosten in een eeuwig vrije tijd,
De handen op de rug. Het wandtapijt
Verflenst allengs tot een vervloekte vlek.
Daar klimt weer iemand in hun kale plek,
Een lompe doedelzak met een pamflet:
Dáár ligt Asnières, achter ‘s mans toupet.
[p. 55]
Hoogtezon
Voel vandaag dat hemellichaam toch eens aan den lijve!
Welk dichter/schilder zou van onderen niet zeggen:
Dit is té droombeeld om maar naast je neer te leggen,
Kom, laat me eens schromelijk een schaduw overdrijven,
En schepen om in naar de verste verten af te drijven,
Pen of penseel naar het beloofde eiland dreggen
En juiste crême verdelen over mijn dieveggen
Totdat de mooiste wezens op mijn ezelinnen klijven!
Vooruit, haal al die dromen die je ooit verzon
Eens op en laat ze rustig in je hoofd ontschepen.
Je weet wel, voor de wolken schijnt de meeste zon
Maar nog wat scherpte aan je fantasie gegeven,
Dan drijft de regenboog wel naar de horizon,
Op tijd om voor Kythera in te schepen.
[p. 56]
Pique-dame
De heren hebben haar met fruit en brood
De schaduwrijke bossen in getroond
En haar ten spoedigste ontkleed. En bloot
Werd zij heel bleek. Moest zó het maal beloond?
Men vreest Marsyas fluit, Apollo’s lier
Zojuist hebbend verstoord. Maar niets daarvan,
Het is al frisse pais en picknick hier,
Beheerste dame van het hoogste plan.