A. Koolhaas
Geen antwoord
Zo ontzettend licht zijn de Benemots, dat sommigen al gauw na hun geboorte wegwaaien en niet meer worden teruggevonden. Ze hebben veel, erg lange poten. En zaten daar nu maar voetjes aan, dan zouden ze schoenen aan kunnen trekken en – hoe klein die ook zouden zijn – door het gewicht daarvan misschien zwaar genoeg worden om te blijven staan. Maar ze hebben juist heel puntige pootjes, waardoor ze zo goed als geen houvast hebben en al helemaal niet moeten proberen om een strook van gepolijst marmer over te steken.
Bovendien worden ze bij iedere vraag die ze stellen nog wat lichter en als een Benemot pas geboren is, heeft hij heel wat vragen te stellen. Zodra de navelstreng verbroken is, antwoordt de moeder al op de eerste vraag, die hij nog niet kan stellen omdat hij nog nooit heeft horen spreken: ‘Je kunt nog niets vragen, want dan wordt je nog lichter. En dat kàn niet, hoor!’ Het moeilijke is, dat een Benemot pas bij het beantwoorden van een vraag iets zwaarder wordt. Pasgeboren Benemots maken dus geen goede kans om voort te bestaan, omdat ze voorlopig geen vragen kunnen beantwoorden, wegens gebrek aan kennis. Misschien zouden ze beter het eerst kunnen lezen.
De Benemot Valentijn leek wel helemaal niets te wegen, zodat zijn moeder, toen hij geboren moest worden haar poten ver door wist te buigen, om haar buik vlak bij de grond te krijgen, als hij te voorschijn zou komen. Dan zou hij tenminste niet tijdens zijn geboorte tussen haar buik en de aarde worden weggeblazen. Het lijf van de moeder lijkt op het doosje, dat overblijft van een krabbetje op het strand, als alles wat er aan zo’n krab zit is weggebeten door het zout en meegenomen door de wind. Maar dan veel kleiner.
In het algemeen gaan de moeders niet verder met hun buik omlaag, dan nodig is om precies op het moment dat het jong de aarde bereikt, de navelstreng te laten breken, zodat de val tegelijk met die streng gebroken wordt. Ze weten dat nauwkeurig. Maar de moeder van Valentijn moest wel zo laag gaan met haar buik, dat er geen sprake was van een val, zodat de navelstreng heel bleef. Nu moest ze die zelf verbreken met de twee vrijwel nutteloos kleine tandjes, die de Benemot heeft, althans het vrouwtje.
De moeder van Valentijn hoorde pas heel laat iets van de andere Benemots op het bericht van de geboorte. Dat kwam omdat ze zich bijna geen van allen durven verplaatsen uit vrees voor de wind. En in dit geval ook nog door de mogelijkheid, dat ze zouden worden weggeblazen door de tocht, als ze de lichtste Benemot bekeken. Maar de allerlichtste wilden ze toch wel zien en hoe het met de navelstreng was gegaan. Een navelstreng is toch wel het minste dat nodig is, als je later wilt leren lezen. Zeker als je bedenkt hoeveel dieren er een nodig hebben om geboren te worden en hoeveel die soms leren. Maar lezen nooit.
Vaak blijven Benemots na hun geboorte op die plaats en beschouwen ze als een meevaller als ze daarin slagen. Ze stellen geen enkele vraag, maar wachten tot ze denken nu niet meer zo maar weg te zullen waaien. Dat is dan hun eerste kleine zekerheid en ze kunnen daar misschien vragen over beantwoorden en dan iets zwaarder worden.
Toen de Benemots die kwamen kijken, zagen hoe verschrikkelijk klein en licht dit jong was, zeiden ze allemaal: ‘Lieveling, oh lieveling…’, omdat Valentijn af en toe wel leek te zweven. ‘Lieveling, vraag nu nog niets. Nu nog niet!’ Ze zeiden ‘lieveling’ om hem bedaard te houden, want ze zagen wel, dat hij eenvoudigweg allerlei vragen móest stellen. Hij moest zeker erg geschrokken zijn, toen hij zag dat zijn moeder vlak over hem heen zat in een houding die bijna niet was vol te houden, om de wind een beetje tegen te houden. Ze zeiden dus allemaal lieveling, om zijn verdwijnen te bezweren en in ieder geval de eerste vraag die hij zou kunnen stellen en die alleen maar rampzalig kon zijn.
Zijn moeder riep ook telkens: ‘Lieveling, vraag me nog niets. Je moet eerst geduld hebben en proberen iets aan te komen. ‘En de anderen zeiden: ‘Denk aan de pluizen van de paardenbloemen, lieveling. Die zijn nog veel
zwaarder, dan jij nu nog. En denk maar eens hoe ongelukkig die terecht kunnen komen, als ze de aarde raken. Vaak komen ze helemaal niet terecht en niemand hoort meer iets van ze en ze komen er nooit een zoeken’.
Maar toch kwamen er in de grote en door hun lichtheid bijna kleurloze blauwe ogen van Valentijn telkens vragen op en ze smeekten hem om juist niet te denken aan vragen.
‘Nu echt, nu echt!’
Maar plotseling opende Valentijn zijn ogen héél wijd.
‘Waar kom ik, als ik niet aan kom?’, vroeg hij.
Het was te laat.
Toen hij die vraag gesteld had woog hij echt niets meer. Zijn moeder wilde antwoorden en alle anderen ook. Omdat ze het antwoord wisten! Maar ze wilden het nu niet eens meer weten, want ze zagen dat hij begon te verdwijnen en ze begrepen dat hij méér vragen zou willen stellen, als hij het antwoord had gehoord. Ze wilden dat hij op de aarde zou blijven. Dat wilden ze zelf ook. En nu hij verdween, wilden ze niet, net als hij, ook ineens verdwenen kunnen zijn. Ze bleven dus allemaal in precies dezelfde positie staan, behalve de moeder die haar beschermende houding nu niet langer kon uithouden en die rechtop ging staan op al haar lange poten.
Daarna bewoog er niemand meer en ze stonden als letters bij elkaar rondom de plaats waar Valentijn gezeten had. Uit die letters kon je het antwoord op de vraag lezen, maar het zal nooit worden uitgesproken. Ze versteenden. Alle andere Benemots volgden de dapperen die naar de allerlichtste waren gaan kijken, na. Want ze wisten wat die gezien hadden en meegemaakt. Ze versteenden ook en stonden als letters op de aarde. Het antwoord bleef duisternis.
(Wel werd het weer ochtend.)
Voor Hillie van Oorschot